Выбрать главу

Als Zijlstra wil protesteren, heft zijn oom weer zijn hand op, ten teken dat hij aan het woord is. ‘Een van de geüniformeerde collega’s heeft gezien dat je vanmiddag in een dienstauto lag te slapen. Kijk, dat kan dus niet. Zeker als daarna bij een verhoor blijkt dat je een elementaire blunder hebt gemaakt, die zelfs een beginneling niet mag overkomen!’

Zijlstra buigt zijn hoofd.

‘Ik wil alleen maar even zeggen dat je boft met een superieur als Leo Esterik, jongen, want dat is iemand met hart voor zijn mensen. Als je in mijn team had gezeten en je had me zoiets geflikt, dan had ik dat echt niet zomaar gepikt. Zeker niet als je daarna ook nog brutaal tegen me zou zijn geweest. Wat denk je wel niet? Politiewerk is geen klusje dat je erbij doet, naast je drukke sociale leven. Politieman zijn, rechercheur zijn, is een manier van leven.’

Hij legt zijn hand op de schouder van zijn neef. ‘En dus verwacht ik van jou dat je serieus je leven betert. En dat je Leo Esterik je excuses gaat aanbieden.’

De Cock raapt zijn hoedje op, knikt naar zijn neef en doet de deur weer open. ‘We houden contact. Doe de groeten aan je moeder.’

‘Au,’ zegt Zijlstra hardop, zodra hij zeker weet dat zijn oom weg is. Dat kwam aan. Het overkomt je niet elke dag dat je beroemde oom je ervan beticht dat je het recherchewerk opvat als een vorm van bijklussen.

Hij staat op. Hoe moeilijk het ook is, hij zal inderdaad zijn excuses maar eens gaan aanbieden aan Leo. Hoofdschuddend zet hij zich in beweging.

Dan blijft hij staan. Er is iets. Ergens in hem is iets losgemaakt door wat hij zojuist heeft gehoord. Dat gevoel kent hij: een intuïtief aanknopingspunt van het soort dat hij van zijn oom niet mag negeren.

Zijlstra sluit zijn ogen. Wat was het? Hij laat de stroom van woorden aan zich voorbijtrekken, totdat hij de term heeft die hem aan het denken zette. Bijklussen.

Wat is er met bijklussen? Hij gaat aan zijn bureaustoel zitten en dwingt zichzelf na te denken, ook al plaagt de hoofdpijn hem nog steeds. Klussen, bijklussen, bijwerken, freelancen… Ineens weet hij het. Dat woord had Ringeling die middag ook gebruikt toen het over de belastingen van Christie Zeilmaker ging. Ze freelancete. Ze kluste erbij. Hoe heet dat ook weer in films en televisieseries? Dan zegt hij het, hardop: ‘She was moonlighting!’

Karadag en De Jong, die net langs zijn kamer lopen, kijken verbaasd naar binnen, maar blijven niet staan.

Natuurlijk! Moonlighting: een tweede baantje erbij draaien. Dat hij daar niet eerder aan heeft gedacht! Hij rukt de bovenste la van zijn bureau open, pakt de prints van de bestanden van Christie Zeilmakers USB-stickje en smijt die voor zich neer. Daar staat het: Maanlicht.

‘Bingo!’ zegt hij zachtjes.

Zijn vingers dansen over het toetsenbord van zijn computer.

30

‘Weet je, Os, jij en ik zijn eigenlijk hetzelfde.’

Graanoogst kijkt over zijn bierglas heen naar de man tegenover hem. Zwarte Cor van Heemst is een van de grootste scharrelaars die hij kent. En zo ziet hij er ook uit: tattoos op zijn armen en handen, en in zijn nek; een gouden voortand, een gouden ketting en een platina armband; een leren jack waarvan de voering loszit; met water naar achteren gekamd, nog altijd zwart haar, en donkerbruine ogen die heen en weer schieten om alles in de gaten te houden.

Het is nu veel drukker in café De Wijze Uil dan bij het vorige bezoek van Graanoogst. Rinus heeft er achter de bar zijn handen aan vol om de bestellingen bij te houden. Vooral vlak voor de bar staan veel mannen in pak te praten.

‘Ik dacht het niet, Cor,’ antwoordt Graanoogst grijnzend. ‘Wij verschillen meer van elkaar dan we op elkaar lijken.’

Zwarte Cor schudt zijn hoofd en maakt een vaag gebaar in de richting van de vrolijk converserende, keurig geklede heren bij de bar. ‘Nee, die lui daar zijn anders. Dat zijn zakenlieden die het wel leuk vinden om hun bedrijfsborrel in een echt bruin café te houden. Jij en ik zijn mensen die een kroeg als deze bruin maken.’ Hij buigt voorover en legt zijn hand op de arm van Graanoogst. ‘En dat zeg ik dus niet omdat jij Surinamer bent, dat weet je van me.’

Weer grijnst Graanoogst. ‘Oké, ik zal dat maar als een compliment opvatten.’

‘Dat is het ook. Op een bepaalde manier. Wij zijn van de oude stempel, wij weten wat er omgaat in de wereld. En dat is heel wat anders dan die lui daar denken.’ Hij knikt naar de bar. ‘Die weten alleen iets van computers, niks van mensen.’

Graanoogst knikt en neemt een slok. ‘Dat krijg je als je een paar jaar op de markt rondloopt.’

‘Neem nou die ouwe Aart, met wie jij eerst altijd liep, dat was nou een smeris naar m’n hart,’ gaat Cor verder. ‘Die man was rechtvaardig. Hij lapte je er niet voor ieder gebbetje bij. Maar als iemand echt verkeerd zat, ging hij er ook vol achteraan. Zie je die ouwe nog wel eens?’

‘Aart van Tol?’ Graanoogst glimlacht weemoedig. ‘Nee, die is twee jaar na z’n pensionering overleden. In z’n slaap. Maar je hebt gelijk: hij was een gouden kerel, van wie ik veel geleerd heb. Tegenwoordig werk ik met een veel jongere partner. Ook een goeie jongen, maar hij moet nog veel leren. Laat de boel soms een beetje lopen en maakte vandaag een enorme zeperd, waar ik het nog met ’m over moet hebben.’

‘En samen met dat jonge gastje zit je dus achter die moord op de Cuyp aan,’ zegt de getatoeëerde man.

‘Precies.’ Graanoogst buigt wat verder naar hem toe. ‘Christie Zeilmaker werkte bij een escortbureau en woonde in een van die dure appartementen, hier om de hoek. Weet jij daar iets van?’ Zwarte Cor kijkt even om zich heen en leunt dan ook wat naar voren. ‘Ja, tuurlijk. Knap bekkie, lekker figuur, jong nog. Woonde in een van die flatjes bij Arie, de mazzelaar.’

‘Arie?’ vraagt Graanoogst.

‘Ja, Arie van den Tuinen, die is daar conciërge, zoals dat heet. Aardige gozer, doet niet moeilijk als je af en toe iets van hem nodig hebt, je kent dat wel.’

Het lijkt Graanoogst verstandig daar niet op door te vragen. ‘Maar dat grietje werkte dus voor die dure hoerentent van die kakmadam Vera, die zich daar omhooggeneukt heeft. En volgens mij deed ze er nog wel het een en ander bij.’

‘Wie, die Vera?’

‘Nee, dat meissie natuurlijk, die Christie. Daar zou je de pooiers van de dames aan de Oudezijds eens over moeten horen. Zij pikte al de grote jongens in, die met geld smijten alsof er nooit een crisis geweest is.’

‘Dus het zou kunnen zijn dat ze mot heeft gehad met een van die pooiers,’ veronderstelt Graanoogst.

Zwarte Cor schiet in de lach. ‘Dan toch vooral met haar eigen pooier. Als je dat takkewijf van een Vera zo mag noemen. Die had samen met die homo van d’r de grootste moeite om ervoor te zorgen dat die Christie ook wel eens wat voor het bedrijf deed, en niet alle dure klanten voor zichzelf inpikte.’

‘Die homo van d’r?’ vraagt Graanoogst geïnteresseerd.

‘Ja, die sportschooljongen die butler voor haar speelt in Pleurislies, zoals sommigen van de jongens die tent van haar noe-men. Volgens mij laat ze die gozer af en toe ook klanten voor d’r afwerken.’ Hij lacht luid. ‘Maar als er iets rechtgezet moet worden bij een van de meisjes, neemt ze ’m ook altijd mee. Schijnt geen prettige figuur te zijn.’

‘Dus je denkt dat zij iets met de dood van dat meisje te maken kunnen hebben gehad?’

Zwarte Cor buigt weer naar voren en praat nu heel zacht. ‘Luister, Os, je hebt het niet van mij. Maar die kakmadam heeft een nogal opvallende auto: een Italiaanse bak met zo’n pleurislelie van die hoerentent van d’r boven de nummerborden.’ Hij knipoogt. ‘En nou heeft een vogeltje mij in m’n oor gefluisterd dat die hoerenbak geparkeerd stond in de Gerard Dou. Op de middag van de moord.’

De mond van Graanoogst zakt open. ‘Dat meen je niet.’

‘Zo waar als ik hier zit.’ Cor leunt triomfantelijk achteruit en spreidt zijn armen. ‘En waar die bak van dat mens is, kunnen zij en d’r huishomo nooit ver weg geweest zijn. ’t Is maar een tip.’