Vera Keizer doet een stap naar Zijlstra toe en bekijkt hem van onder tot boven. Op zijn beurt kijkt hij haar schaamteloos aan. Ze schudt hem de hand en houdt die langer vast dan nodig is. ‘Aangenaam kennis te maken, Hendrick Zijlstra. Je hoort dat ik al voor je gewaarschuwd ben. Dat was ik overigens al, maar dat zal je niet verbazen.’
‘En dat heeft je er toch niet van weerhouden om deze baan aan te nemen?’ vraagt hij glimlachend.
‘Welnee.’ Eindelijk laat ze zijn hand los. ‘Ik ben niet zo bang voor vrijbuiters. Had Leo jullie al verteld dat ik jarenlang met De Cock heb samengewerkt?’
Ze grinniken allemaal.
‘Dus jij denkt: als ik de oom aankan, zal het neefje wel niet zo’n probleem vormen?’ vraagt De Jong vrolijk.
De ogen van Keizer houden Zijlstra vast. ‘Zulke dingen weet je pas zeker als je er ervaring mee hebt opgedaan. Maar tot nog toe heb ik geen reden om te verwachten dat ik de boel hier niet in de hand zou kunnen houden.’
Karadag joelt en Zijlstra voelt dat hij een kleur krijgt.
Snel zegt hij: ‘Ik heb ook nog een vraag, als dat niet te brutaal is.’
Een vaag glimlachje speelt om haar lippen. ‘Als het inderdaad niet te brutaal is, mag je hem van mij stellen. Of je een antwoord krijgt, is een tweede.’
‘Oké,’ zegt Zijlstra. ‘Ik vroeg me af of je haar van nature rood is, of uit een potje?’
‘Dat was je vraag?’ Vera Keizer kijkt even naar de anderen. ‘Je kunt zien dat je mij nog niet gewend bent, Hendrick. Anders zou je weten dat alles aan mij puur natuur is. Alles.’
Luid gejoel en gelach klinkt op in de koffiekamer.
Esterik legt zijn hand op de schouder van Zijlstra en zegt: ‘Ik geloof dat ik de afdeling met een gerust hart kan achterlaten. Keizer — Zijlstra 1–0.’
‘Maar de wedstrijd is nog niet gespeeld,’ is het gevatte antwoord van Zijlstra.
‘Gelukkig niet,’ zegt Keizer met een grijns. ‘Ik ben net binnen!’