Выбрать главу

Daarop kropen zij weder tusschen de bladeren terug. Hunne bruine vesten wierpen vlekken op het groen. En de vrouwen die blootshoofds waren en een smal blauw dasje om den hals droegen, bukten zich al zingende. Er waren ook kinderen, die in de zon tusschen de planten rolden, onder het slaken van een schel lachen, en met hunne wilde spelen die werkplaats in de open lucht opvroolijkten. Niet ver van daar wachtten groote roerlooze karren de druiven op. Men zag die wagens tegen den helderen hemel uitkomen, terwijl de mannen voortdurend op en neêr liepen om de volle manden weg te dragen en de ledige karren terug te brengen.

Ik erken, dat ik, te midden van de velden, door een gevoel van hoogmoed aangegrepen werd. Ik hoorde de aarde onder mijne voeten haar werk van vruchtbaarheid volbrengen; het rijpe, machtige leven stroomde door de aderen van den wijnberg en vervulde de lucht van een breeden ademtocht. Het bloed vloeide mij warm door het lichaam, ik werd als opgeheven door de voortbrengingskracht van den bodem, die tot mij opklom. De arbeid van deze gansche bevolking daglooners was mijn werk, die wijnranken waren mijne kinderen; dat gansche landschap werd mijn bloeiend en gehoorzaam gezin. Ik vond er behagen in te voelen hoe mijn voeten in dien weelderigen grond wegzonken.

Daarop liet ik den blik dwalen over de landerijen, welke zich tot aan de Durance uitstrekten, en ik bezat die wijnbergen, die weiden, die velden, die olijfboomen. Het huis stak wit af bij den eikenlaan; de rivier scheen een zilveren franje om den grooten groenen mantel mijner bouwakkers heengelegd. Het kwam mij een oogenblik voor dat mijne gestalte zich uitzette, dat ik slechts de armen zou behoeven uit te breiden om mijne gansche bezitting, de boomen en de velden, de woning en de bebouwde landen aan de borst te klemmen.

En terwijl ik daar toekeek zag ik, op het smalle pad, dat zich langs den heuvel opslingerde, een onzer dienstboden buiten adem komen aanloopen. Zij haastte zich zoo, dat zij tegen de keisteenen aanstootte, en zwaaide met de beide armen, ons met hare verschrikte gebaren tot zich wenkende. Eene onbeschrijfelijke ontroering greep mij bij den keel.

"Oom, oom!" riep ik uit: "Zie Marguerite toch eens aan komen snellen...... Ik geloof dat het voor heden zal zijn".

Oom Lazare werd doodsbleek. De dienstbode had eindelijk de hoogte bereikt. Zij sprong over de wijnstruiken heen om ons te naderen. Toen zij ten laatste vóór mij stond, had zij geen stem meer; zij stikte bijna, en klemde de handen tegen de borst.

"Spreek dan toch!" zeide ik: "Wat is er gebeurd?"

Zij slaakte een diepen zucht, liet de handen zinken en was ten slotte in staat dit eene woord uit te brengen:

"Mevrouw......"

Ik luisterde al niet meer.

"Kom mede, oom Lazare, kom gauw! Och mijn arme, lieve Babet!"

En zulk een spoed makende, dat ik dreigde mijn hals te breken, rende ik het pad af. De arbeiders, die overeind waren gaan staan, staarden mij glimlachend na. Oom Lazare kon mij onmogelijk bijhouden en zwaaide wanhopig met zijn stok.

"Heidaar! Jean, wat drommel!" riep hij: "wacht op mij. Ik wil de laatste niet zijn om aan te komen".

Maar ik hoorde oom Lazare niet meer, ik holde nog altoos voort.

Hijgend en vervuld van hoop en vrees, kwam ik op de hoeve aan. Haastig beklom ik de trap en klopte met de vuisten op Babet's deur aan, lachende en weenende, niet meer wetende wat ik deed. De baker opende de deur op een kier, om mij heel knorrig te zeggen dat ik zooveel leven niet mocht maken. Ik bleef wanhopig en beschaamd staan.

"Gij moogt niet binnen komen," voegde zij er bij. "Ga op de binnenplaats wachten".

En ziende dat ik geen stap verzette, ging de oude ziel voort:

"Alles gaat goed. Ik zal u roepen".

De deur werd voor mijn neus gesloten. Ik bleef er stokstijf voor staan, zonder tot het besluit te kunnen komen naar beneden te gaan. Ik hoorde Babet met gebroken stem weeklagen. En, terwijl ik daar nog was, slaakte zij een hartverscheurende kreet, die mij trof als hadde ik een kogel in de volle borst ontvangen. Er welde een onweerstaanbaar verlangen in mij om de deur met mijn schouder te verbrijzelen. Om daaraan niet toe te geven, stopte ik mijne ooren dicht en snelde ik als een waanzinnige de trappen af.

Op de binnenplaats vond ik oom Lazare, die juist buiten adem aankwam. De goede man was verplicht zich op den rand der put neêr te zetten.

"Welnu!" vroeg hij, "waar is het kind?"

"Dat weet ik niet," gaf ik ten antwoord, "men heeft mij aan de deur gezet...... Babet weent en kermt".

Wij zagen elkander aan, zonder een woord te durven uiten. Wij luisterden vol zielsangst toe, onze oogen waren niet afgewend van Babet's venster en poogden door de kleine witte gordijnen heen te dringen. Over al zijn leden bevend, bleef mijn oom roerloos zitten, met de beide handen zwaar op zijn stok steunende; ik voor mij was ten prooi aan een ware koorts en liep met groote schreden voor hem op en neer. Bij oogenblikken wisselden wij een bezorgden glimlach.

Een voor een kwamen de karren der arbeiders aan. De manden met druiven werden tegen een der muren van de binnenplaats geplaatst en in houten bakken stonden mannen met bloote beenen de trossen onder hunne voeten fijn te drukken. De muildieren hinnikten, de voerlieden vloekten, terwijl de wijn onder dof gedruisch in het groote vat neerviel. Doordringende geuren stegen op in de zoele lucht.

En als werd ik bedwelmd door die geuren, liep ik nog altijd op en neer. Mijn arm hoofd dreigde te splijten, terwijl ik het bloed der druiven zag, dacht ik aan Babet. Met eene geheel lichamelijke vreugde, zeide ik tot mijzelven dat mijn kind geboren werd op het vruchtbare tijdstip van den wijnoogst, onder de uitwasemingen van den nieuwen wijn.

Ik werd door zulk een ongeduld verteerd, dat ik andermaal naar boven ging. Maar ik durfde niet meer aankloppen, ik drukte het oor tegen het hout der deur aan en hoorde het gekreun van Babet, die zachtjes snikte. Op dat oogenblik begaf mij de moed en vloekte ik het lijden. Oom Lazare, die mij onhoorbaar had gevolgd, was verplicht mij weder naar de binnenplaats mee te voeren. Hij wilde mijne gedachten verstrooien en zeide dat de wijn uitstekend zou zijn; maar hij sprak zonder acht te geven op zijne woorden. En nu en dan, bewaarden wij beiden het stilzwijgen, om vervuld van angst, het oor te leenen aan eene langere weeklacht van Babet.

Van lieverlede werden de kreten zachter, vernam men nog slechts een smartelijk gemurmel, als de stem van een kind, dat weenend inslaapt. Daarop volgde een diepe stilte. Het duurde niet lang of dat zwijgen joeg mij een onbeschrijfelijke ontzetting aan. De woning scheen mij uitgestorven, nadat Babet niet meer snikte. Ik was op het punt naar boven te gaan, toen de baker, zonder eenig gerucht te maken, het venster ontsloot. Zij boog zich voorover, en zeide, terwijl zij mij met de hand tot zich riep:

"Kom".

Ik ging langzaam de trappen op, bij elke trede dieper vreugde smakende. Oom Lazare klopte reeds aan de deur aan, toen ik nog halverwege de trap was, er een soort raadselachtig genoegen in vindende het oogenblik te vertragen, waarop ik mijne vrouw omhelzen zou.

Op den drempel bleef ik stilstaan, terwijl mijn hart luid bonsde. Mijn oom stond over de wieg heengebogen. Doodsbleek en met gesloten oogen, scheen Babet te slapen. Ik vergat het kind, en regelrecht op haar toeloopende, nam ik haar dierbaar hoofd tusschen de handen. De tranen waren nog niet op hare wangen gedroogd, en hare nog sidderende lippen glimlachten onder die vochtige paarlen door. Met moede beweging sloeg zij de oogleden op. Zij sprak niet, maar zij scheen te zeggen: "Ik heb veel geleden, mijn beste Jean, maar ik was zoo gelukkig met die pijn; het was alsof ik u bij mij gevoelde".

Toen bukte ik, en Babet's oogen kussende, dronk ik hare tranen. Zij glimlachte zacht en liet zich met kwijnende teederheid liefkoozen. De afmatting had haar als verdoofd. Langzaam wikkelde zij hare handen uit het beddelaken los, en de armen om mijne hals strengelende, haar mond brengende aan mijn oor, fluisterde zij met zwakke stem, maar met een uitdrukking van zegepraaclass="underline"