Выбрать главу

Thóra schudde haar de hand en stond, gezien haar postuur, versteld van de kracht in haar handdruk. ‘Ik ben Thóra. Ik moet iets uitzoeken voor Jónas. Ik ben niet echt een gast.’

De receptioniste knikte. ‘O ja, daar had hij het over. Ik ben Vigdís, de receptiemanager. Jij bent toch een van die advocaten?’

‘Inderdaad.’ Thóra knikte, hoewel ze geen idee had wat ‘een van die’ in deze context wilde zeggen. Toen ze om zich heen keek, zag ze door de glazen toegangsdeuren dat er nog steeds een politiewagen buiten stond. ‘Waar is de politie nu?’

Vigdís wees naar rechts en fluisterde, hoewel er niemand in de buurt was: ‘Ze wilden Jónas spreken.’ Ze leunde achterover in haar stoel en trok samenzweerderig haar wenkbrauwen op. ‘Het verbaasde hem niet eens toen ik het hem vertelde.’

‘Wat zei de politie dan?’ vroeg Thóra. ‘Misschien besefte hij niet helemaal waar het precies om ging.’

Vigdís kreeg een kleur. ‘Nou, nee,’ zei ze schoorvoetend. ‘Eigenlijk hebben ze me niet echt iets verteld, ze vroegen alleen naar Jónas.’

‘Hoe weet jij dan van dat lijk?’ vroeg Kata, de schoonheidsspecialiste, die duidelijk niet op haar achterhoofd was gevallen.

Vigdís’ wangen kleurden nog wat roder. ‘Dat hoorde ik hen zeggen. Ik heb hen naar Jónas’ kantoor gebracht en toen ze zich voorstelden, vertelden ze ook meteen waarvoor ze gekomen waren.’

Thóra was ervan overtuigd dat de vrouw aan de deur had staan luisteren. ‘Zeiden ze ook nog iets over hoe de persoon in kwestie is overleden?’ vroeg ze. ‘Is het lichaam aangespoeld of zo?’

‘En was het een man of een vrouw?’ kwam de schoonheidsspecialiste tussenbeide. ‘Zeiden ze daar iets over?’

‘Het gaat kennelijk om een vrouw,’ antwoordde Vigdís, terwijl haar wangen weer een normale kleur kregen. Ze genoot er zichtbaar van alle troeven in handen te hebben en ze rekte elk woord zo lang mogelijk om het maximale effect te bereiken. ‘De precieze doodsoorzaak hebben ze niet verteld, maar ik durf te zweren dat ze zinspeelden op een onnatuurlijke oorzaak.’ Ze slaakte een diepe, dramatische zucht. Kata sloeg haar hand voor haar mond. Bij haar had het toneelspel van haar collega het gewenste effect.

‘Waarom zijn ze hier?’ drong Thóra aan. ‘Is het lichaam op het strand gevonden?’

Vigdís knikte langzaam en wees naar een raam dat uitzicht bood over de open zee. ‘Ik weet niet precies waar, maar het was hier ergens in de buurt. Daarginds ergens.’

Thóra en Kata keken uit het raam. Het was betrekkelijk rustig weer en ondanks het late tijdstip nog helemaal licht buiten. Het strand zelf werd aan het zicht onttrokken omdat het gazon buiten het raam iets boven zeeniveau lag.

‘Hoe kan het hier nu vlak voor de deur gebeurd zijn?’ vroeg Thóra. Ze wendde zich van het raam af. ‘Als de politie daar bezig was geweest zouden jullie dat toch zeker hebben gezien?’

Vigdís haalde haar schouders op. ‘Een heel groot stuk land hoort bij de oude boerderij en hiervandaan kun je ook niet het hele strand zien. Dat komt onder andere door die landtong daarginds.’ Ze wees door het raam naar een heuvel. ‘Het verste westelijke punt bevindt zich aan de andere kant van die heuvel en dat kunnen we hiervandaan niet zien. Dat gedeelte kan alleen via de andere kant over de weg worden bereikt.’

Thóra en Kata tuurden naar de heuvel alsof ze er dwars doorheen hoopten te kunnen kijken. Toen knikte Thóra. ‘Was er oorspronkelijk geen sprake van twee boerderijen, op twee afzonderlijke stukken land?’ Vigdís haalde haar schouders op. Thóra vervolgde: ‘Voor zover ik me kan herinneren waren er twee stukken landbouwgrond die in het bezit waren van twee broers, maar een van hen overleed kinderloos en liet zijn grond na aan de ander, die vervolgens alles bij elkaar voegde. Dat verklaart ook de kwestie van de toegangsweg. Doorgaans heeft elke boerderij maar één toegangsroute, geen twee. Denk je dat de grenslijn aan de andere kant van die heuvel lag?’ Toen ze omkeek zag ze meteen dat deze vraag geen van beide vrouwen ook maar enigszins leek te interesseren.

‘Het zal wel,’ zei Kata, die zich weer tot haar vriendin wendde. ‘Maar wie is die dode vrouw? Hebben ze daar iets over gezegd?’

‘Volgens mij hebben ze geen flauw idee. Toen ze kwamen, wilden ze van mij weten hoeveel gasten er in het hotel staan ingeschreven en of er gasten ontbreken.’ Ze grijnsde haar publiek samenzweerderig toe. ‘Ik heb maar gewoon de waarheid gezegd — dat ik geen idee had. Dit is een hotel, geen gevangenis.’ Toen keek ze Thóra aan en voegde eraan toe: ‘De gasten hebben sleutels die ze gewoon mee kunnen nemen. Ze geven de sleutels niet bij mij af, dus het is puur toeval als ik weet waar ze zijn. Ze zeggen bijna nooit iets tegen mij, tenzij ze een wandeling willen maken en iets willen weten over wandelroutes.’

‘Waarschijnlijk is het de vrouw van dat dronken stel in nummer achttien. Die heb ik allebei al een paar dagen niet gezien,’ zei Kata afkeurend.

Vigdís schudde haar hoofd. ‘Nee, de keuken heeft een tijdje terug nog eten naar hun kamer gebracht. En drankjes.’ Met nadruk op dat laatste. ‘De vrouw had naar beneden gebeld voor roomservice. Ze zei dat ze niet lekker waren en de hele dag hadden geslapen.’

Kata snoof. ‘Niet lekker, m’n reet. Die hadden gewoon een kater of ze waren dronken.’

Thóra begreep dat de vrouwen haar verder nog maar weinig nuttige informatie zouden kunnen geven. Ze had over het algemeen weinig belangstelling voor roddelverhalen en al helemaal niet als het over mensen ging die ze helemaal niet kende, dus besloot ze weg te gaan en stak haar hand in haar zak. ‘Ik heb hier een sleutelbos die mijn masseuse heeft laten liggen.’ Thóra overhandigde de sleutels, die aan een sleutelring hingen met een klein geëmailleerd IJslands vlaggetje eraan.

‘Sibba, bedoel je,’ zei Vigdís, terwijl ze de sleutelbos over de balie heen aanpakte. ‘Die kan zo ongelooflijk afwezig zijn.’ Haar blik viel op een groot plastic kaartje dat aan de vaderlandslievende sleutelring bungelde. ‘Goeie God, hier hangt zelfs de loper aan. Ze is ook een echte…’ Wat ze was zou een mysterie blijven, want op dat moment ging de telefoon. Vigdís draaide zich om om op te nemen.

Met een blik op Kata pakte Thóra de sleutels weer terug. ‘Ik geef ze zelf wel aan haar terug. Ik ben vergeten een nieuwe afspraak te maken, dus ik moet haar toch nog spreken.’ Ze wierp de jonge vrouw een onschuldig glimlachje toe. ‘Heb jij enig idee waar ze kan zijn?’

De schoonheidsspecialiste haalde haar schouders op. ‘In de kantine misschien.’ Ze wees naar een gang rechts van haar. ‘Die is naast de keuken.’

Thóra bedankte haar en voegde er toen aan toe: ‘Weet je soms ook welke kamer Birna heeft? De architecte? Ik wilde even gedag gaan zeggen.’

Kata schudde haar hoofd, maar pakte toen een boek achter de balie vandaan. Vigdís zat nog steeds te telefoneren en lette niet op hen. ‘Birna, Birna…’ Slanke vingers met lange, gemanicuurde nagels gleden over de pagina. ‘Aha. Hier heb ik het.’ Ze klapte het boek weer dicht. ‘Zij zit in kamer vijf. Daar kom je langs. Ze is in elk geval hier, want haar auto staat buiten geparkeerd. Echt zo’n flitsende kar.’

‘Mooi zo,’ zei Thóra, die weinig belangstelling had voor auto’s. ‘Hartelijk bedankt. Misschien wip ik morgen wel even bij je langs in je salon. Mijn wenkbrauwen kunnen wel een beurtje gebruiken.’ De jonge vrouw knikte net iets te instemmend naar Thóra’s zin.

Terwijl ze door de gang liep, gingen er verschillende gedachten door Thóra’s hoofd. Wat haalde ze zich in vredesnaam in haar hoofd? Ze kon er toch niet zomaar van uitgaan dat de dode vrouw Jónas’ vermiste architect was? Waarschijnlijk was het totaal iemand anders. En trouwens, wie was die Birna eigenlijk? Ze had geen enkele reden om haar kamer binnen te gaan. Onderweg naar de kamer dacht Thóra erover na, maar hoe dichter ze kamer vijf naderde, hoe vaster ze zich voornam er een kijkje te gaan nemen. Als uiteindelijk zou blijken dat Birna werkelijk de vrouw op het strand was, was dit naar alle waarschijnlijkheid Thóra’s enige kans om haar kamer te bekijken. Als ze onder verdachte omstandigheden om het leven was gekomen, zou de politie de kamer verzegelen. Ze hield zichzelf voor dat zij, in haar hoedanigheid van Jónas’ advocaat, van deze gelegenheid gebruik moest maken. Uiteindelijk wist zij zichzelf ervan te overtuigen dat ze niets verkeerds deed. Het enige wat ze wilde was haar hoofd om het hoekje van de deur steken en snel een kijkje nemen. Meer niet.