Jónas leek zich zorgen te maken en was niet zijn gebruikelijke hartelijke zelf. Hij bood Thóra een van de twee ongemakkelijke stoelen voor zijn bureau aan en liet zich vervolgens in de leren stoel erachter ploffen. Tot Thóra’s grote opluchting werd haar geen kruidenthee aangeboden.
‘Wat kwam de politie hier doen, Jónas?’ vroeg Thóra, om het ijs te breken.
Jónas kreunde. ‘Weet dan echt iedereen dat ze hier waren?’
‘Tja, ik kan niet voor iedereen spreken, maar afgezien van mij zijn er nog veel meer mensen die het weten. De meeste mensen herkennen een politieman wel als ze er een zien,’ antwoordde Thóra. ‘Wat kwamen ze doen?’
Jónas kreunde opnieuw, iets harder nu. Hij trok een stalen armband met een grote bruine steen onder zijn mouw vandaan en wreef er afwezig over. ‘Ze hebben een lichaam gevonden op het strand. Het is het lichaam van een vrouw en ze vermoeden dat het Birna is, de architect over wie ik je heb verteld.’ Hij wreef nog steeds langzaam over de armband en sloot zijn ogen.
‘O,’ zei Thóra. ‘Hebben ze iets over de doodsoorzaak gezegd? Er kunnen zoveel redenen zijn waarom mensen dood op een strand worden aangetroffen. In de meeste gevallen is het zelfmoord.’
‘Ik denk niet dat ze zelfmoord heeft gepleegd,’ zei Jónas somber. ‘Daar was ze het type niet voor.’
Thóra wees hem er maar niet op dat er geen bepaald type bestond dat zichzelf van het leven beroofde. ‘Wat zei de politie? Dat is het belangrijkste. Ik neem aan dat ze de plek hebben bekeken waar ze is gevonden?’
Jónas wist zijn aandacht van de armband los te rukken en keek Thóra aan. ‘Ze hebben niets specifieks gezegd. Het zat hem meer in hoe ze deden en wat ze níét zeiden.’ Hij keek weer naar zijn pols. ‘Als ze bijvoorbeeld was verdronken, of op een rots was gevallen, iets wat op een ongeluk zou wijzen, dan hadden ze mij vast en zeker naar haar doen en laten gevraagd. Je kent dat wel — maakte ze vaak lange wandeltochten? Deed ze aan kajakken? Zwom ze in zee? Maar ze vroegen helemaal niets. Het enige wat ze wilden weten, was of we hier iets misten en of ik haar herkende van de ruwe beschrijving die ze van haar gaven.’ Opeens keek Jónas Thóra strak aan. ‘Nu ik erover nadenk, was het eigenlijk wel heel erg vreemd dat ze helemaal niets over haar gelaatstrekken zeiden. Denk je dat het hoofd er niet meer was?’ Voordat Thóra iets kon zeggen, corrigeerde hij zichzelf: ‘Nee, natuurlijk niet, ze beschreven de kleur van haar haren.’ Zijn ogen werden groot. ‘Zou het kunnen zijn dat de moordenaar haar hoofd heeft afgehakt, het heeft gescalpeerd en het haar op het lichaam heeft gelegd?’
Thóra maakte een eind aan zijn giswerk. ‘Volgens mij gaat je fantasie nu met je op de loop. Maar ik ben het wel met je eens dat het klinkt alsof ze vermoeden dat er meer aan de hand is dan een ongeluk.’ Toen vroeg ze op nonchalante toon: ‘Heeft de politie haar kamer al doorzocht?’
‘Eentje heeft er even rondgekeken. De andere bleef samen met mij op de gang staan wachten. Hij is maar een paar minuten binnen geweest. Toen hij weer naar buiten kwam, schudde hij alleen maar zijn hoofd.’
‘Dus hij zei niet dat er iemand binnen was geweest die er niets te zoeken had en hij vroeg ook niet wie er een sleutel had?’ Thóra kreeg een lichte kleur.
‘Nee, daar zeiden ze niets over. Ze hebben wel ten strengste verboden om er nog naar binnen te gaan voordat de opsporingsdienst ermee klaar is. En daarna wilden ze haar auto zien. Ze hadden de sleutel bij zich, in een klein zakje.’
Thóra knikte bedachtzaam. Er bestond dus geen enkele twijfel over de identiteit van de dode vrouw. ‘Hoe bestaat het.’ Terwijl ze naar Jónas keek, moest ze de neiging onderdrukken hem te vragen op te houden met dat gefriemel aan die stomme armband. Het ding had vast iets te maken met alternatieve geneeswijzen, met energievelden of zoiets. ‘Was er iemand die Birna dood wenste? Zat ze op de een of andere manier in de problemen?’
Jónas schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee, ze was heel normaal.’ Thóra had geen idee wat hij als normaal beschouwde, maar nam aan dat zijn criteria verschilden van de hare. ‘Een geweldig mens en een briljant architect.’ Jónas glimlachte verlegen. ‘In wezen was ze een echte Steenbok, consequent en toegewijd. Maar aardig. Echt een aardig iemand.’
‘Waren er geen mensen die een hekel aan haar hadden?’ vroeg Thóra. ‘Kun je niemand bedenken met wie ze ruzie kan hebben gekregen, iets wat uit de hand kan zijn gelopen?’
Jónas schoof zijn armband weer onder zijn mouw en schonk Thóra zijn onverdeelde aandacht. ‘Luister, ik zat me eigenlijk af te vragen of het niet iets met de geest te maken kan hebben.’
Thóra wist een glimlach te onderdrukken. ‘Wil je suggereren dat ze door een geest is vermoord?’
Jónas haalde zijn schouders op en wuifde toen met zijn handen. ‘Weet ik veel? Het lijkt alleen wel erg toevallig. Het spookt hier. Birna wordt dood gevonden op het strand. Zij was bezig veranderingen aan te brengen in de bebouwing. Geesten houden hun omgeving graag het liefst zoals zij hem achter hebben gelaten. Ze verzetten zich uit alle macht tegen elke vorm van verstoring. Ik weet niet wat ik anders moet denken.’
Thóra, die niet geïnteresseerd was in het paranormale, wist niet veel over het gedrag van geesten. ‘Jónas, volgens mij kunnen we de mogelijkheid wel uitsluiten dat dit het werk is geweest van een geest.’
‘Denk je heus?’ vroeg de hotelier. ‘Birna was erg nieuwsgierig naar de geschiedenis van dit gebied. Ze vond dat ze daar eerst meer over te weten moest komen, omdat het anders moeilijk voor haar was om de plek goed aan te voelen. We kunnen dus niet uitsluiten dat ze de geest van een overleden bewoner boos heeft gemaakt en dat dit haar het leven heeft gekost. Indirect misschien.’ Toen hij zag dat Thóra hem met open mond zat aan te kijken, vervolgde hij: ‘Er is misschien geen direct verband, maar op dit moment is de situatie als volgt: het spookt op deze plek en de verkopers hebben dat feit verzwegen. Een vrouw is op tragische wijze om het leven gekomen — wellicht door iets wat verband houdt met die geest. Dat zal moeilijk te weerleggen zijn, omdat je dan altijd kunt stellen dat de moordenaar gedreven werd door krachten van gene zijde. Kun je me nog volgen?’
Thóra kon alleen maar ontkennend haar hoofd schudden.
‘Je snapt toch wel wat ik bedoel? Je vertelt de verkopers dat hier een vrouw is omgekomen en dat er geruchten gaan dat een geest daarin een belangrijke rol heeft gespeeld. De hele kwestie komt voor de rechter. Ik heb het idee dat die mensen niet graag in verband zullen worden gebracht met een moordenaar, ook al is het zijdelings. Zou jij graag getuige willen zijn in een moordzaak waarin de verdediging heeft gesuggereerd dat jij informatie hebt achtergehouden die tot zo’n gruweldaad heeft geleid?’ Jónas schudde veelbetekenend zijn hoofd. ‘Nee, daar zou je niet blij mee zijn. En datzelfde geldt voor hen. Het zou ze er wel eens toe kunnen bewegen over schadevergoeding te onderhandelen.’
Thóra viel hem in de rede. ‘Wat zou het uitmaken als je schadevergoeding krijgt? Dan zit je nog steeds vast aan het hotel. Ik neem aan dat je in dit stadium het contract niet wilt verbreken. Als je die geest echt serieus neemt, betwijfel ik of je hem kunt omkopen om te vertrekken.’
Jónas glimlachte. ‘Natuurlijk kan ik dat niet. Maar ik stel me zo voor dat ik de salarissen van mijn personeel zal moeten verhogen om te voorkomen dat ze allemaal ontslag nemen. Het zijn spirituele mensen die heel gevoelig zijn voor bovennatuurlijke zaken. Sommigen hebben er al voorzichtig op gezinspeeld dat ze weg willen. Mijn hele bedrijfsplan zou in het honderd lopen en de bescheiden winst waarop ik had gehoopt zou ik wellicht ook kunnen vergeten. Gasten in dit soort oorden zijn ook heel gevoelig. Ze zijn niet op zoek naar het gezelschap van wezens van gene zijde, vooral niet als de kans bestaat dat het ze het leven kan kosten.’