Выбрать главу

Thóra had even tijd nodig om alles te laten bezinken. Ze voelde er niets voor om mensen te dwingen tot afspraken te komen door te dreigen hun naam in verband te brengen met een moord, maar Jónas’ beweringen over zijn personeel vormden een concreet argument. ‘Laat me er even over nadenken.’ Ze maakte aanstalten om op te staan, maar bleef toch zitten. ‘Weet je, je moet me nog steeds over die geest vertellen. Hoe manifesteert hij zich precies?’

Jónas zuchtte. ‘Jeetje, ik weet amper waar ik moet beginnen.’

‘Bij het begin misschien,’ suggereerde Thóra, lichtelijk geïrriteerd.

‘Ja, dat is waarschijnlijk het beste,’ antwoordde Jónas, zonder aandacht te schenken aan Thóra’s ergernis. ‘Zoals ik je al heb verteld, zijn de meeste mensen die hier werken gevoeliger dan gewone mensen.’

Thóra knikte.

‘Zij begonnen een onaangename aanwezigheid te voelen. Als ik het me goed herinner, was het een auralezer — Eiríkur, heet hij — die er het eerste over begon. Vervolgens begonnen ook de anderen zich er langzaam maar zeker van bewust te worden. Eigenlijk was ik zelf de laatste. Eerst dacht ik dat ze het zich maar inbeeldden.’ Jónas keek Thóra ernstig aan. ‘Het is bijna onmogelijk het aan iemand uit te leggen die zulke dingen niet kan voelen, maar ik kan je verzekeren dat het geen prettig gevoel is. Het lijkt misschien nog het meest op wanneer je het gevoel hebt dat je in de gaten wordt gehouden. Alsof iemand vanuit een donker hoekje naar je zit te kijken. Zo heb ik het althans ervaren.’

Zijn verhaal sterkte Thóra alleen maar in haar overtuiging dat dit een geval was van massahysterie. Eén persoon was begonnen met een vaag verhaal en de rest was daarin meegegaan, net zolang tot wat zij zich hadden ingebeeld een feit was geworden. ‘Jónas,’ zei ze resoluut, ‘je zult echt met een beter verhaal moeten komen dan dit. Ik kan hier helemaal niets mee — ik kan de verkopers van deze grond niet onder ogen komen en herhalen wat jij me zojuist hebt verteld. We hebben iets tastbaars nodig. Het is niet voldoende dat jij beweert dat er af en toe een rilling over je rug loopt.’

Jónas keek geschokt. ‘Maar het is zoveel meer dan dat. Een rilling kun je negeren; dit gevoel is er voortdurend. Benauwend is misschien het beste woord om het te omschrijven. We hebben bijna allemaal midden in de nacht iemand horen huilen, een kindje. En ik heb een levensechte geest gezien. Meer dan eens, trouwens. Maar de laatste tijd is de aanwezigheid steeds intenser geworden.’ Opeens had zijn stem een opschepperige klank gekregen.

‘En waar heb je die geest gezien?’ vroeg Thóra sceptisch.

‘Voornamelijk buiten. Hierbuiten.’ Jónas gebaarde zonder om te kijken naar het raam achter hem. ‘Ik kan niet exact aangeven waar de geest zich bevond; ik heb hem alleen in de mist gezien. Sommige geesten verschijnen in bepaalde weersomstandigheden en deze komt wanneer het mistig is.’

‘Dus je kunt hem ook niet gedetailleerd beschrijven?’ vroeg Thóra.

‘Nee, niet echt. Ik weet alleen dat het een meisje of een vrouw is. Het wezen was veel te tenger om een man te kunnen zijn.’ Jónas leunde achterover in zijn stoel. ‘Ik heb de geest ook in mijn spiegel zien verschijnen. Het was zonder enige twijfel een meisje. Het gebeurde heel snel, maar dat neemt niet weg dat…’

‘Je zei dat je het meisje herkende van een foto die je had gevonden. Het gebeurde toch zeker niet zo snel dat je niet meer weet hoe ze eruitzag?’

‘Tja, ik weet niet hoe ik het moet uitleggen. Ik stond mijn tanden te poetsen toen ik geritsel hoorde. Toen ik opkeek, in de spiegel, zag ik het wezen langs de deur schieten. Kennelijk slaagde mijn onderbewustzijn erin het gezicht te zien, hoewel ik het niet kan beschrijven, maar ik herkende het van een van de foto’s.’ Jónas trok een bureaulade open en begon erin te rommelen. ‘Ik kon de foto daarna niet eens meer vasthouden. Ik heb hem teruggegooid in de doos en hem dichtgedaan. Jou zal het geen moeite kosten de foto te bekijken, maar zelf kan ik het gewoon niet.’

‘Ik denk niet dat het op mij veel effect zal hebben,’ zei Thóra met een geruststellend glimlachje. ‘Ik zou het hier graag met een paar van je stafleden over hebben. Met die auralezer, Eiríkur, bijvoorbeeld.’

‘Geen probleem. Op het ogenblik is hij er niet, maar ik denk dat hij morgen wel weer terug is.’ Eindelijk vond Jónas waar hij in zijn lade naar op zoek was geweest. Hij overhandigde Thóra een zware sleutel aan een grote, metalen ring. ‘Dit is de sleutel van de oude kelder. Daar staan de dozen waarover ik je heb verteld. Ga maar kijken — er liggen daar een paar interessante dingen die de aanwezigheid van geesten misschien kunnen verklaren.’

Thóra pakte de sleutel aan. ‘Als ik het me goed herinner, heette de oude boerderij Kreppa, nietwaar?’ vroeg ze onschuldig.

Jónas keek verrast op. ‘Ja, dat klopt. Oorspronkelijk stonden hier twee boerderijen, die op een gegeven moment zijn samengevoegd. De ene heette Kreppa, de andere Kirkjustétt.’ Hij haalde achteloos zijn schouders op. ‘Birna heeft veel tijd doorgebracht op de plek waar de nieuwbouw is gepland.’

‘Echt waar? Waarom?’ vroeg Thóra, zo mogelijk nog nieuwsgieriger. ‘Staat de oude boerderij er dan nog?’

‘Ja, die staat er nog. Oorspronkelijk was het plan de boerderij te renoveren, zoals we dat hier ook hebben gedaan, maar daar was Birna tegen. Zij vond dat de twee gebouwen te ver bij elkaar vandaan stonden en dat de boerderij te vervallen was. Je kunt er morgen wel een kijkje nemen als je wilt. De sleutels liggen onder een steen bij de voordeur. Het is best interessant om binnen te kijken, want de boerderij is nog helemaal ingericht in de oude stijl.’

‘Hoe kan dat?’ vroeg Thóra. ‘Toen de koop werd gesloten waren er geen pachters op het land.’

‘Ik heb geen idee,’ antwoordde Jónas. ‘Misschien is een deel van die oude spullen inmiddels wel weggehaald, want de zus… eh…’ Jónas pijnigde zijn hersenen om op de naam van de vrouw te komen. Hij draaide met een wijsvinger rondjes in de lucht terwijl hij erover nadacht.

‘Je bedoelt Elín Thórdardóttir? Degene die je het land heeft verkocht?’ opperde Thóra.

‘Precies, die bedoel ik,’ zei Jónas. Zijn vinger stopte midden in een draai. ‘Elín, de zus! Die belde me een paar maanden geleden om te vertellen dat ze eindelijk een begin gingen maken met het weghalen van die spullen. Ik was op dat moment in de stad, dus ik heb haar niet zelf gesproken; ik kreeg de boodschap via Vigdís van de receptie. Kort daarna kwam haar dochter langs en Vigdís heeft haar verteld waar ze de sleutel kon vinden. Het was misschien maar goed ook dat ik ze geen van beiden heb ontmoet, want dan had ik nog een appeltje met ze te schillen gehad over de geest.’

Thóra had het helemaal gehad met dat gepraat over geesten. ‘Wanneer bleek dat ze die dozen met rommel wilden hebben?’ vroeg ze. ‘Ik kan me niet herinneren dat het in de koopakte is genoemd.’

‘O, dat is mondeling gegaan,’ zei Jónas. ‘Zij hebben het er met mij over gehad en toen heb ik gezegd dat ze het allemaal konden komen halen wanneer ze wilden.’ Toen voegde hij er een beetje gewichtig aan toe: ‘Ik heb er wel bij gezegd dat ze er beter niet te lang mee konden wachten, voor het geval ik het huis wilde gaan gebruiken of slopen.’

Thóra knikte. ‘Misschien ga ik er nog wel even kijken, nu ik hier toch ben. Misschien loop ik Elín of haar broer nog wel tegen het lijf, wie weet.’ Ze keek op haar horloge. ‘Ik denk dat ik maar liever tot morgen wacht met het bekijken van die dozen. Het is al veel te laat.’