Aan drie tafels zaten gasten die net als Thóra alleen waren: twee mannen, een oude en een jonge, en een vrouw van middelbare leeftijd. Thóra dacht dat zij IJslanders waren. De oudere man leek hier op de een of andere ondefinieerbare manier niet op zijn plaats. Thóra vermoedde dat hij advocaat was, of accountant. De vrouw leek ook een beetje uit haar doen en zat in somber stilzwijgen strak naar haar koffiekopje te staren. Op haar bord lag een berg eten dat onaangeroerd leek. De vrouw was zo’n toonbeeld van ellende dat Thóra onwillekeurig met haar te doen had. De jongeman daarentegen leek hier helemaal op zijn plaats te zijn en Thóra liet haar blik even op hem rusten. Het hielp dat hij buitengewoon aantrekkelijk was — donker haar, gebruind en goed gespierd, maar geen aan steroïden verslaafde bodybuilder. Thóra glimlachte wrang, maar haar gezicht bevroor toen de man in haar richting keek en terug lachte. Gegeneerd dronk zij haar koffie op en stond op. De jongeman deed hetzelfde. Een van zijn benen zat in het verband en hij pakte een kruk van de stoel naast hem. Vervolgens hobbelde hij achter haar aan naar de uitgang.
‘Kom jij uit IJsland?’ hoorde Thóra hem achter zich vragen.
Toen zij zich omdraaide, zag ze dat hij van dichtbij bepaald niet tegenviel. ‘Ik? Jazeker,’ zei ze, en ze wilde maar dat ze zich niet had gekleed als een inbreker. ‘En jij?’ vroeg ze.
Hij keek haar glimlachend aan en stak haar zijn hand toe. ‘Nee, ik ben een Chinese IJslandofiel. Teitur is mijn naam.’
‘Thóra.’ Ze pakte zijn uitgestoken hand.
‘Je bent hier vast nog maar net,’ zei hij, waarbij hij haar recht in de ogen keek. ‘Ik weet zeker dat ik je nog niet eerder heb gezien.’
Daar gaan we dan, dacht Thóra bij zichzelf, maar ze bleef hem onverstoorbaar aankijken. ‘Ik ben gisteren aangekomen. En jij? Ben jij hier al lang?’
De jongeman liet zijn schitterende tanden nog eens zien. ‘Een week.’
‘En, bevalt het?’ vroeg Thóra stompzinnig. Over het algemeen was ze bijzonder onhandig in de omgang met het andere geslacht zodra er ook maar een heel klein beetje sprake was van flirten.
Hij keek geamuseerd. ‘O, ja. Prima. Ik probeer hier zaken met plezier te combineren en dat lukt heel aardig. Afgezien hiervan.’ Op zijn kruk steunend, tilde hij zijn verbonden been op.
‘O,’ zei Thóra. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik ben van een paard gevallen, stom genoeg,’ zei hij. ‘Ik kan hier alles aanbevelen, behalve het paardrijden. Ik ben er niet echt afgevallen: het paard schrok en heeft me afgeworpen. Ik heb mijn enkel verstuikt, maar ik mag van geluk spreken dat er iemand was die het zag en erin slaagde me weg te trekken voordat er ergere dingen gebeurden. Dus huur vooral geen paard.’
Thóra grinnikte. ‘Maak je geen zorgen. Het is uiterst onwaarschijnlijk dat ik dat zou willen doen.’ Thóra klom nog liever op een hondenslee dan op een paard. ‘Zei je dat je hier werkte? Wat voor werk doe je dan?’ vroeg ze nieuwsgierig. Het leek haar niet waarschijnlijk dat er veel soorten werk waren die je hier kon doen, tenzij de man schrijver was.
‘Ik ben effectenmakelaar. Een baan met behoorlijk wat stress, maar met het voordeel dat ik mijn werk bijna overal kan doen — het enige wat ik nodig heb is een computer en een internetaansluiting. En jij? Wat doe jij?’
‘Ik ben advocaat,’ zei Thóra, hevig knikkend, alsof hij haar misschien niet zou geloven. God, wat was ze soms toch een treurig type, dacht ze.
‘O, oké,’ zei Teitur. ‘Hé, zal ik je hier een beetje rondleiden? Ik ken het hier na een week als mijn broekzak.’
Thóra keek hem glimlachend aan. Ze kon zich niet voorstellen dat hij in één week een kenner van de omgeving was geworden. Vooral niet op één been. ‘Wie weet. We zullen zien.’
‘Ik heb alle tijd,’ grijnsde Teitur. ‘Je geeft maar een gil.’
Thóra bedankte hem en nam afscheid. Dat klonk niet slecht, hier een beetje in de buurt rondwandelen met een knappe man, in plaats van rondkruipen in een stoffige kelder en oude foto’s bekijken. Ook al was hij niet goed ter been… Nou, wie weet.
De meeste inwendige organen van de overledene lagen inmiddels in ijzeren schalen. In één ervan lagen de hersenen, de longen lagen in een grotere, de lever in een derde enzovoort. Dit gruwelijke buffet was iets waarmee Gauti al lang geen moeite meer had, maar hij moest wel enkele jaren terug om zich een lichaam te herinneren dat er slechter aan toe was geweest dan dit. Hij hoopte dat de vrouw snel was gestorven of lang voor het einde bewusteloos was geraakt.
Hrannar liep naar de wasbak en trok zijn handschoenen uit. ‘Goed. Deze vrouw is op beestachtige wijze verkracht, maar herhaalde slagen tegen de voorkant van het hoofd vormen de doodsoorzaak. Als gevolg hiervan en van postmortale verminking door dieren, waarschijnlijk aaseters, zijn de gelaatstrekken onherkenbaar geworden. Het is niet meer vast te stellen of de vrouw gedurende de verkrachting bij bewustzijn was, maar het lichaam vertoont geen zichtbare verwondingen die erop wijzen dat zij zich zou hebben verzet. Het lijkt dus waarschijnlijk dat zij reeds voor de verkrachting schedelletsel heeft opgelopen, maar dat zij dood was toen het was afgelopen. Het is zelfs mogelijk dat de overledene gedurende de verkrachting is geslagen.
In de vagina was sperma, waarschijnlijk van de aanvaller, aanwezig en een analyse daarvan kan, samen met de haren die zijn verzameld door het kammen van haar schaamstreek, tot identificatie van de dader leiden. Dit lijkt de enige waarschijnlijke methode voor identificatie. Bovendien geeft de uitzonderlijke hoeveelheid sperma aanleiding tot onderzoek naar de mogelijkheid van meer dan één dader.’ Hij richtte zijn woorden tot de geneeskundestudent, die naast Gauti stond en er bleek en slapjes uitzag. ‘De spelden moeten zorgvuldig worden beschreven in het autopsieverslag. Het komt niet dagelijks voor dat er een lichaam wordt gevonden met zulke dingen in de voetzolen. Ik vermoed dat de moordenaar een bepaalde betekenis hechtte aan het aanbrengen ervan. De meest voor de hand liggende conclusie is dat hij ernstig gestoord of sadistisch is. Ik kan hier althans geen enkele logische verklaring voor verzinnen.’ Hij wees op de tien bebloede spelden die hij uit de voetzolen van de vrouw had verwijderd en in een doorzichtig plastic potje had gedaan.
Hij trok zijn met bloed besmeurde operatiejas uit en streek met zijn hand door zijn haar. ‘Zorg ervoor dat alles zorgvuldig wordt gelabeld en breng het weg voor onmiddellijke analyse. De politie heeft de bevindingen zo snel mogelijk nodig.’ Toen draaide hij zich om en liep weg.
‘Maak je geen zorgen, je went er wel aan,’ zei Gauti tegen de student, terwijl hij hem op de schouder sloeg. Hij liet een bloederige handafdruk achter op de witte plastic overall van de jongen. ‘Je hebt het prima gedaan.’
‘Weerzinwekkend,’ mompelde de student zachtjes bij zichzelf. ‘Hoe heb ik het in mijn hoofd kunnen halen om dit te verkiezen boven een zomerbaantje in de gezondheidskliniek?’
Thóra staarde naar de stapel kisten in de slecht verlichte kelder. Het zwakke lichtschijnsel was afkomstig van een kaal peertje in het midden van de ruimte en een klein raampje dat zo smerig was dat er een bijna bruine gloed doorheen scheen. Een vochtige geur drong in haar neusgaten. Jakkes. Ze had Jónas moeten vragen de kisten naar haar kamer te laten brengen. Om het nog erger te maken, zagen de houten balken die het plafond boven haar moesten steunen er behoorlijk verrot uit. Thóra trok een vies gezicht bij de gedachte aan de insecten die daar ongetwijfeld welig tierden, maar vermande zich en liep naar de laagste stapel. Voor zover zij kon zien, stonden er twaalf grote, oude kisten, maar de manier waarop ze stonden maakten het moeilijk het precieze aantal te bepalen. Voorzichtig tilde ze het deksel van de bovenste kist, een beetje naar achteren leunend voor het geval er opeens iets uit zou springen. Toen er niets gebeurde, gluurde ze behoedzaam naar binnen.