Выбрать главу

‘Ha ha,’ zei Thóra. ‘Ik vertel je alleen de achtergronden, niet hoe ik er zelf over denk. Geloof in de macht van de gletsjer gaat veel verder dan IJsland — vlak voor de eeuwwisseling kwamen mensen van over de hele wereld hiernaartoe om buitenaardse wezens welkom te heten.’

‘En dat was dus geen volkomen dwaze onderneming?’

Thóra haalde haar schouders op. ‘Het is maar hoe je het bekijkt. De woordvoerder van die mensen zei dat ze wel waren gekomen, maar alleen in de geest. Niet met ruimteschepen en zo. Een soort psychische vervoersmethode.’

‘Psychisch gestoord zul je bedoelen,’ grinnikte Matthew.

Thóra lachte ook. ‘Zou kunnen. Maar het is een ongelooflijk machtige berg.’

‘En hoe past het lichaam dat ze hebben gevonden in dit plaatje?’

‘O, dat. Het lichaam heeft niets met al dat spirituele gedoe te maken. Ik denk het niet tenminste. De eigenaar is het daar niet helemaal mee eens. Volgens hem heeft de geest er op de een of andere manier mee te maken. Hij is nogal een bijzonder type.’

‘Je meent het,’ antwoordde Matthew, fronsend. ‘Is het lichaam hier in het hotel gevonden?’

Thóra vertelde Matthew in het kort waar het lichaam was gevonden en ook dat het een vrouw was die voor Jónas werkte en dat het vermoeden bestond dat ze was vermoord.

‘En is er ook een verdachte?’

‘Voor zover ik weet niet,’ antwoordde Thóra. ‘Ik vraag me zelfs af of de politie er al iets over naar buiten heeft gebracht. De zaak is nog in een beginstadium.’

‘Ik hoop voor jou dat het die Jónas niet is,’ zei Matthew.

‘Nee, hij is het in geen geval,’ zei Thóra luchtig, en ze voegde eraan toe: ‘Ik heb trouwens iets wat wellicht enig licht op de zaak kan werpen.’

‘Heb jij iets? Wat voor iets?’ vroeg Matthew, met ogen die glommen van nieuwsgierigheid.

‘Nou, ik heb de agenda van de vrouw die waarschijnlijk is vermoord. Een soort notitieboekje, eigenlijk,’ antwoordde Thóra, blozend, maar met geveinsde nonchalance.

‘Wat?’ riep Matthew uit. ‘Kende je die vrouw dan?’

‘Ik heb haar nooit ontmoet.’

‘En toch heb je haar agenda? Hoe is dat zo gekomen?’

‘Ik kwam hem toevallig tegen,’ zei ze, waarna ze er meer waarheidsgetrouw aan toevoegde: ‘Eerlijk gezegd heb ik hem gepikt. Per ongeluk.’

Matthew schudde zijn hoofd. ‘Per ongeluk, ja ja.’ Hij vouwde zijn handen in gebed en sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Lieve God, laat haar die architect niet hebben vermoord voor die agenda. Zelfs niet per ongeluk.’

Jónas stond in de foyer en zag hoe drie rechercheurs in burger voorbereidingen troffen om Birna’s auto te onderzoeken. Ze waren hiernaartoe gekomen in een speciaal busje dat ze naast de auto hadden geparkeerd. Vervolgens waren ze eruit gesprongen en zonder aan iemand in het hotel hun komst te melden, begonnen ze het kleine sportwagentje en het terrein eromheen te fotograferen. Zodra Vigdís het busje in de gaten had gekregen, had ze Jónas gebeld en hij was onmiddellijk naar de foyer gekomen.

‘Wat doen ze daar in vredesnaam?’ vroeg Vigdís.

Jónas schrok op. Hij had zo ingespannen naar de rechercheurs staan kijken dat hij Vigdís helemaal niet gezien had. Hij greep naar zijn hart en keek haar aan. ‘Jezus, ik schrik me rot.’ Toen keek hij weer naar wat er buiten gebeurde. ‘Voor zover ik kan zien, doorzoeken ze Birna’s auto. Joost mag weten waarom.’

Vigdís kneep haar ogen tot spleetjes om het beter te kunnen zien. ‘Denken ze soms dat ze in haar auto is vermoord?’

Jónas schudde zijn hoofd. ‘Dat kan ik me niet voorstellen. Die auto is al dagen niet van zijn plek geweest. Ik weet zeker dat ik ze dat heb verteld.’

‘Dat maakt toch niets uit?’ zei Vigdís. ‘Ik bedoel, ze kan toch wel in haar auto zijn vermoord, daar op het parkeerterrein.’

Jónas draaide zich bliksemsnel naar haar om. ‘Dat slaat toch verdomme nergens op. Om te beginnen weten we nog niet eens óf ze wel is vermoord, dus laat staan wáár.’

Vigdís haalde haar schouders op. ‘Wie zou er nu in vredesnaam hier bij het strand kunnen verdrinken? Het is er maar zó diep.’ Ze hield haar duim en wijsvinger een centimeter uit elkaar. ‘Ze moet wel zijn vermoord.’

Jónas wilde net tegen Vigdís zeggen dat ze niet zo moest doordraven, toen hij een van de rechercheurs een mobieltje uit zijn zak zag halen. Op de plek waar zij stonden konden ze in de verte de beltoon horen. De rechercheur nam op en ze zagen hoe hij stond te praten. Opeens keek hij op, in de richting van de foyer. Zijn blik vestigde zich op Jónas, die een akelig gevoel in zijn maag kreeg. De agent beëindigde het gesprek zonder zijn blik van de hotelier af te wenden en liep naar de ingang.

‘Wauw,’ fluisterde Vigdís tegen Jónas. ‘Zag je dat? Ik weet zeker dat hij met jou komt praten.’

Thóra haastte zich naar Jónas’ kantoor. Hij had haar gebeld en gevraagd of ze even wilde komen, met als enige verklaring dat de politie hem beschuldigde van dingen waar hij niets van wist. Ze had het eigenaardige gevoel dat Matthews opmerkingen over Jónas een waarschuwing waren geweest en heel even ging het door haar heen dat de gletsjer wellicht toch vreemde krachten bezat.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, toen ze na te hebben aangeklopt de deur open had gedaan. Jónas zat achter zijn bureau met een vuurrood gezicht iemand aan te kijken. De andere man zat met zijn rug naar haar toe. Hij keek om toen ze opgewekt zei: ‘Alles in orde hier?’

‘Nee, alles is helemaal niet in orde,’ gromde de hoteleigenaar, terwijl hij opstond om een derde stoel bij het bureau te trekken.

De politieman was van middelbare leeftijd en erg lang. Hij kwam een centimeter of vijf omhoog van zijn stoel en stak Thóra zijn hand toe. Zo kon ze voldoende van hem zien om vast te stellen dat hij ook nog eens uitzonderlijk breed en gespierd was. ‘Dag, ik ben Thórólfur Kjartansson, rechercheur.’

‘Dag. Thóra Gudmundsdóttir, advocaat.’ Ze schudden elkaar de hand. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze, terwijl ze naar Jónas keek.

‘Ze schijnen te denken dat ik op de een of andere manier betrokken ben bij de dood van die vrouw,’ snauwde Jónas. Hij gebaarde naar de man tegenover hem en zei: ‘Hij gaat mijn computer en printer meenemen en hij zegt dat hij een bevelschrift heeft om mijn mobiele telefoon in beslag te nemen.’ In zijn woede zat Jónas opeens om woorden verlegen en beperkte zich verder tot het werpen van dodelijke blikken naar Thórólfur.

‘Ik begrijp het,’ zei Thóra. ‘Mag ik dat bevelschrift even zien? Ik ben Jónas’ advocaat en hij heeft mij om juridisch advies gevraagd.’

Zwijgend overhandigde Thórólfur haar een computeruitdraai. Ze las hem vluchtig door en zag dat het een door de West-IJslandse Arrondissementsrechtbank uitgevaardigde machtiging was om Jónas Júlíussons mobiele telefoon in beslag te nemen, waarvoor als reden werd opgegeven dat het in het belang was van het onderzoek naar de moord op Birna Halldórsdóttir. Thóra’s hart sloeg een slag over. Hier stond het zwart-op-wit.

‘Mag ik vragen waar die telefoon voor nodig is?’ vroeg zij kalm.

‘Wij denken dat de telefoon mogelijk informatie bevat die voor ons op dit moment van belang is,’ antwoordde Thórólfur, al even onverstoorbaar.

‘Er wordt verschillende informatie opgeslagen in mobiele telefoons,’ zei Thóra. Ze probeerde zoveel mogelijk tijd te rekken terwijl ze zich probeerde te herinneren wat voor soort mobieltje Jónas had. Bepaalde informatie kon via de telefoonmaatschappij worden verkregen, dus ze waren er niet op uit om erachter te komen wie Jónas had gebeld. Ze moesten het op zijn agenda of op foto’s gemunt hebben, als hij die functies in zijn telefoon had. Wat het bevelschrift ongewoon maakte was dat de politie alleen belangstelling had voor de telefoon. Ze drongen niet aan op het doorzoeken van het gehele gebouw, tenzij een dergelijk verzoek hen reeds was geweigerd. ‘Hier staat wel dat jullie de telefoon mogen meenemen, maar er wordt niet over de sim-kaart gesproken. Mag hij die houden?’ vroeg Thóra, met de flauwe hoop dat datgene wat zij wilden hebben op de kaart stond en niet in het geheugen van het toestel zelf.