Thórólfur griste het bevelschrift uit Thóra’s handen. ‘Het gaat om het mobiele telefoonnummer…’ Zijn ogen gleden over het papier en toen hij had gevonden wat hij zocht liet hij het triomfantelijk aan Thóra zien, en wees met zijn vinger op het nummer ‘… 667 6767. Kijk maar, dat is Jónas Júlíussons nummer. Er staat zelfs dat hij de geregistreerde gebruiker ervan is. Als u mij de telefoon zonder de sim-kaart geeft, geeft u me niet wat het bevelschrift verlangt.’ Tevreden leunde hij achterover in zijn stoel en richtte zich tot Jónas. ‘U moet mij die telefoon geven.’
Thóra keek naar Jónas. ‘Doe je dat liever niet?’
Jónas brieste van verontwaardiging. ‘Wat dacht je dan? Wat moet ik zonder mijn telefoon beginnen? Oké, de ontvangst hier stelt niet veel voor, maar dat kan me niet schelen. Het is mijn telefoon.’
‘Ik adviseer u uw cliënt te adviseren mij te overhandigen wat het bevelschrift verlangt. Het zou uitermate onverstandig zijn dat niet te doen.’ Thórólfur kon zijn ergernis over het uitstel niet bedwingen.
‘Ik heb Birna niet vermoord!’ Jónas sloeg met zijn vuist op het bureau. ‘Hoe kunnen jullie denken dat ik dat zou hebben gedaan?’
‘Dat beweert ook niemand. En ik al helemaal niet,’ antwoordde Thórólfur, rustiger dan eerst. ‘Uw gedrag roept echter wel bepaalde vragen op.’
‘Wat wilt u daarmee zeggen?’ bulderde Jónas. Hij sloeg opnieuw op het bureau, ditmaal zo hard dat een pennenstandaard en andere losse voorwerpen erop stonden te trillen. ‘Ik heb niets met die moord te maken en ik sta erop een leugendetectortest af te mogen leggen om dat te bewijzen, maar mijn telefoon krijgen jullie niet.’
Thóra boog zich naar Jónas toe en pakte zachtjes zijn hand. ‘Jónas, in IJsland worden geen leugendetectors gebruikt. Ze zijn hier niet toelaatbaar als bewijs. Ik adviseer je die telefoon af te geven. Zeker als je niets verkeerds hebt gedaan.’
‘Daar komt niets van in,’ zei Jónas vastberaden. En om zijn vastbeslotenheid te benadrukken sloeg hij zijn armen over elkaar en leunde naar achteren. Toen kwam hij weer naar voren en fluisterde in Thóra’s oor: ‘Ze mogen die telefoon onder geen beding meenemen. Geloof me, dat zou een bijzonder slecht idee zijn.’ Hij schoof weer naar achteren en glimlachte naar de politieman.
‘Goed, ik begrijp het. Geef mij je telefoon.’ Ze keek hem strak aan. ‘Vertrouw me nu maar.’
Jónas keek haar argwanend aan. ‘Nee. Dan geef jij hem aan de politie.’
‘Jónas. Ik zeg toch dat je me moet vertrouwen?’ Thóra hield haar hand voor hem op.
Jónas bleef haar weifelend aankijken. Na een ogenblik te hebben nagedacht haalde hij zijn telefoon uit de zak van de jas die over zijn stoel hing. Hij gaf hem aan Thóra, maar liet hem niet los. ‘Ik meen het, je mag hem de telefoon niet geven.’
Thóra knikte. ‘Ik weet het. Je kunt hem nu wel loslaten.’ Ze slaakte een zucht toen hij zijn greep eindelijk liet verslappen. Tot haar opluchting stelde ze vast dat het geen telefoon met camera was.
‘Geef die telefoon aan mij,’ zei Thórólfur, terwijl hij het vel papier voor haar neus hield om te benadrukken dat hij in zijn recht stond.
‘Een ogenblikje,’ zei Thóra en ze legde haar eigen mobiele telefoon op tafel. Ze maakte de achterkant open en haalde de sim-kaart eruit. Toen deed ze hetzelfde met Jónas’ telefoon en verwisselde vervolgens de kaarten. ‘Alstublieft. Eén mobiele telefoon, nummer 667 6767, geregistreerd op naam van de gebruiker Jónas Júlíusson.’ Ze overhandigde het mobieltje aan de politieman. ‘Volledig conform het bevelschrift, als ik de formulering goed heb begrepen.’ Ze keek Thórólfur glimlachend aan.
‘Briljant, briljant!’ riep Jónas enthousiast toen ze samen Thóra’s kamer binnenstormden. Ze waren daar rechtstreeks met de telefoon naartoe gegaan nadat Thórólfur was gaan bellen om te vragen of Jónas nu werkelijk geacht werd aan de voorwaarden van het bevelschrift te hebben voldaan. Er was inmiddels al een nieuw en preciezer geformuleerd bevel in de maak, dus Thóra had niet zo heel erg lang de tijd om erachter te komen wat het precies was wat de politie van Jónas niet te zien mocht krijgen.
‘Matthew — Jónas. Jónas — Matthew.’ Een korte introductie moest nu maar even voldoende zijn, want de tijd drong. Matthew knikte alleen maar. Hoewel hij er zichtbaar van schrok dat zij zo plotseling kwamen binnenvallen, stelde hij geen vragen. Ze wendde zich tot Jónas. ‘Waarom heb je die man in vredesnaam niet gewoon je telefoon gegeven?’
‘Omdat er nummers in staan die hij absoluut niet mag zien. En sms’jes.’ Jónas dempte zijn stem. ‘Ik rook wel eens een jointje. Er zijn twee kerels bij wie ik het spul koop en hun nummers staan in mijn telefoon. En waarschijnlijk ook sms’jes die ik wel eens heb gestuurd wanneer zij hun telefoon niet opnemen. Als je die leest, weet je meteen waar het om gaat.’
Thóra knikte, verbijsterd over zoveel stommiteit, hoewel ze het wel een overtuigende indicatie vond van zijn onschuld inzake de moord op Birna. Afgaande op de manier waarop hij drugs kocht, zou hij waarschijnlijk een briefje op het lijk hebben achtergelaten met zijn naam erop.
Ze gaf hem de telefoon. ‘Ik mag je niet adviseren iets onwettigs te doen, maar hier heb je de telefoon. Ik wil je eraan herinneren dat de tijd dringt. Mijn pin-code is 4036.’
Jónas zette het mobieltje aan en voerde de code in. Hij ging regelrecht naar zijn adressenlijst en wiste twee namen, terwijl Thóra angstvallig haar best deed hier niet naar te kijken. Toen ging hij naar het berichtenmenu en wiste een aantal ontvangen berichtjes. Terwijl hij door de verzonden boodschappen scrolde, zei hij opeens: ‘Wat?’ en hij hield het toestel een eindje bij zich vandaan om het schermpje beter te kunnen zien. ‘Wat gaan we verdomme nou krijgen?’
Thóra leunde naar voren en stak haar hand uit naar de telefoon. ‘Wat? Wat heb je gevonden?’
Jónas liet haar het mobieltje uit zijn hand pakken. ‘Dat klopt niet.’ Kennelijk was hij ergens heel erg van geschrokken.
Thóra las het kopje van de bovenste boodschap, die het meest recent moest zijn. ‘Kom @ grot…’ stond er als eerste regel, dus opende zij het bericht. Ze kreunde zachtjes toen ze de gehele tekst las. ‘Kom @ grot @ 9 vanavond om ons idee te bespreken. Jónas.’ De boodschap was afgelopen donderdag om vijfentwintig minuten over zeven verzonden, de avond voordat het lichaam was gevonden.
‘Zeg alsjeblieft dat dit niet Birna’s nummer is,’ zei Thóra ongerust, terwijl ze Jónas het toestel teruggaf.
Hij keek naar het mobieltje en toen weer naar Thóra en knikte langzaam.
10
‘Alles in orde?’ vroeg Matthew in het Engels, terwijl hij van Thóra naar Jónas keek, die nog steeds met open mond naar het mobieltje stond te staren.
Het duurde even voordat Thóra en Jónas weer tot spreken in staat waren. Hoewel Matthew vrijwel niets had begrepen van wat er zich tussen hen had afgespeeld, had hij wel in de gaten dat er iets niet in orde was.
Jónas, nog steeds met open mond en sprakeloos, draaide zich naar hem om. ‘Wie is dit eigenlijk?’ vroeg hij, om even aan iets anders te kunnen denken.
‘Dit is Matthew, een vriend uit Duitsland,’ antwoordde Thóra. ‘Hij is rechercheur geweest, maar nu verzorgt hij de beveiliging van een bank. Ik heb hem tijdens een andere zaak leren kennen. Je kunt hem vertrouwen — dit blijft onder ons.’
‘Als jij het zegt,’ antwoordde Jónas, niet helemaal overtuigd. ‘Ik begrijp hier helemaal niets van. Ik heb dat sms’je niet verstuurd, echt niet.’
Thóra draaide het mobieltje met een peinzende blik om en om in haar handen. ‘Iemand heeft het gestuurd, Jónas, en jij bent ontegenzeglijk de meest voor de hand liggende kandidaat.’ Ze richtte zich tot Matthew en vertaalde snel wat er was gezegd. Jónas wachtte in geërgerd stilzwijgen. Toen Thóra bijna klaar was, viel hij haar in de rede.