‘Ook goed,’ zei Thóra, en ze klapte de agenda dicht. Ze had haar pogingen er geen vingerafdrukken op achter te laten maar opgegeven, want tenzij ze ertoe gedwongen werd, was ze toch niet van plan hem terug te brengen. ‘Jakkes, wat een stank.’ In het hele huis hing een eigenaardige lucht die Thóra niet kon thuisbrengen. Het was een mengeling van optrekkend vocht, droog stof en mottenballen. Eén ding stond vast — het huis was al tientallen jaren niet meer fatsoenlijk gelucht. ‘Getver,’ zei ze, en ze hield haar hand voor haar neus en mond.
Matthew haalde diep adem. ‘Je moet juist proberen er zo snel mogelijk aan gewend te raken. Na een tijdje ruik je het dan niet meer.’ Stoutmoedige woorden, maar zodra hij ze had uitgesproken trok hij een vies gezicht. ‘Oef, kunnen we niet ergens een raam openzetten?’
Ze gingen de kamer aan de linkerkant van de hal binnen, die volgens Birna’s plattegrond als studeerkamer in gebruik was geweest. De deurknop was antiek en van dik hout gemaakt, maar er was een flinke ruk voor nodig om hem in beweging te krijgen. De deur leek kromgetrokken en Thóra verbaasde zich erover hoeveel dikker moderne deuren waren. Ze liep achter Matthew aan naar binnen en ze keken even zwijgend rond.
‘Hier valt niet veel te zien,’ mompelde hij nadat ze de lege boekenkasten langs de muren hadden bekeken en de laden hadden geopend van een groot bureau onder het vieze raam. De laden bleken net zo leeg te zijn als de planken, op een oud potloodje na. Er was met een mes een punt aan geslepen en er zat geen gummetje aan de onderkant.
‘Maar moet je dit eens zien,’ zei Thóra. ‘Zo te zien hebben er nog niet zo lang geleden boeken op deze planken gestaan.’ Ze wees naar het stof. Het lag dik op de randen, maar iets dunner op de achterkant van de planken, hoewel het verschil nauwelijks waarneembaar was.
Matthew kwam ook even kijken. ‘Inderdaad. Denk je dat Birna de boeken heeft meegenomen? Misschien waren ze waardevol.’
Thóra haalde haar schouders op. ‘Ik kan het me niet voorstellen. In haar aantekeningen zegt ze niets over boeken, maar dat zou ze natuurlijk ook niet hebben gedaan als ze van plan was geweest ze te stelen. De vorige eigenaars zullen ze wel hebben meegenomen. Volgens Jónas hadden ze gezegd dat ze alle kasten zouden leeghalen.’
Ze liepen dieper het huis in, waar ze twee kamers en suite aantroffen met ouderwetse meubels: een aftands bankstel dat ooit heel modieus was geweest, een indrukwekkend dressoir en een mahoniehouten eethoek met een verschoten geborduurd kleed op de tafel. Er stonden een paar kleine bijzettafels zonder enige decoratie. Aan de wanden hingen twee schilderijen, één van een schip en de ander met een afbeelding van de Snaefellsnes-gletsjer. Ze waren allebei te smerig om de naam van de kunstenaar te kunnen lezen. Het dressoir was leeg, net als de porseleinkast.
‘Plof jij eens op die bank neer,’ zei Matthew, en hij wees op de stoffige bekleding. Door het vuil heen waren nog heel flauw de omtrekken van een bloemenpatroon te onderscheiden. ‘Ik wil de stofwolk wel eens zien die er dan opstijgt.’
‘Nee, dank je,’ zei Thóra. ‘Doe het zelf maar. Ik geef je honderd krónur.’
Matthew streelde haar arm. ‘Ik kan wel een betere beloning bedenken dan harde contanten.’
Thóra begon te lachen. ‘Ik denk dat we wel iets kunnen regelen.’ Toen keek ze weer naar de bank en haalde haar neus op. ‘Maar ik denk toch dat je het beter niet kunt doen; ik weet niet of de stofwolk weer gaat liggen voordat het donker wordt en dan komen we hier nooit meer uit. Kom, dan gaan we in de keuken kijken.’
De keuken was minder spartaans ingericht dan de andere kamers, maar net zo ouderwets, met bescheiden houten keukenkasten en een kleine, ondiepe gootsteen. Vergeleken met een moderne keuken was het werkoppervlak niet groot, maar er was wel veel meer vloerruimte dan Thóra gewend was. Aan haken aan de muur hingen houten lepels en een stalen vismes en op het fornuis stond een tinnen koffiepot.
‘Raar dat ze zoveel persoonlijke spullen hebben achtergelaten,’ zei Thóra, om zich heen kijkend.
Toen Matthew een van de keukenkasten opende trof hij een hele verzameling kopjes en glazen aan. ‘Het is natuurlijk een vervelend karweitje, hè? Iets wat steeds weer wordt uitgesteld en uiteindelijk gebeurt het dus helemaal niet meer. Misschien zijn de mensen die hier woonden overleden en hadden de erfgenamen zelf al voldoende koffiepotten en meubels, zodat ze helemaal geen zin hadden om…’ Opeens zweeg hij en wees naar een kartonnen doos op een van de keukenstoelen. ‘Kijk daar eens, wat is dat?’
De doos zat vol voorwerpen die in krantenpapier waren verpakt. Naast de doos lag een stapel tijdschriften. Thóra pakte er eentje om naar de datum te kijken. ‘Van afgelopen mei. De vorige eigenaars zijn hier dus onlangs nog dingen komen inpakken. En wat is dit?’ vervolgde ze, en ze wees op een thermosfles die achter de doos stond. ‘Die is niet oud.’ Ze pakte de fles op en schudde hem heen en weer. Ze hoorde vloeistof klotsen, draaide de dop eraf en snuffelde er voorzichtig aan. ‘Koffie,’ zei ze. ‘Dit moet zijn achtergelaten door Elín en Börkur, of door andere mensen die ze hebben gestuurd om al deze spullen weg te halen.’ Ze zette de thermosfles weer neer.
‘Wie zijn die voormalige eigenaars, Elín en Börkur? Hebben ze hier gewoond?’ vroeg Matthew.
‘Zij zijn de broer en zus die het land hebben geërfd. Van middelbare leeftijd. Of ze hier gewoond hebben weet ik niet, maar ik betwijfel het als je ziet hoe oud al deze spullen zijn.’ Thóra keek de keuken rond. ‘Ze waren hooguit vijftig. Deze spullen zijn veel ouder, dus ik kan me niet voorstellen dat ze hier zijn opgegroeid.’
‘Maar waarom zijn ze juist nu opeens alles komen weghalen?’ vroeg Matthew zich af. ‘Ik neem aan dat alles al een paar jaar geleden is verkocht. Het nieuwe gedeelte van het hotel is niet in een paar maanden tijd gebouwd.’
‘Nee, je hebt gelijk. Ik denk dat het komt door Jónas’ plan om een nieuw gebouw naast deze boerderij neer te laten zetten, ook al is dat plan uiteindelijk niet doorgegaan.’ Thóra opende een voor een alle keukenlades en keek erin. Er lag niets bijzonders in.
Ook op de rest van de begane grond was verder niets meer te vinden. De voorraadruimte bevatte dingen die zo te zien al tientallen jaren op de planken stonden, maar ook een paar nieuwe kartonnen dozen. Ze maakten er een paar open en veronderstelden dat de rest eveneens siervoorwerpen bevatte die uit de woonkamers waren weggehaald en stoffige oude boeken van de boekenplanken. Matthew ging even een kijkje nemen op het toilet en toen hij terugkwam zag Thóra meteen aan hem dat ze niets had gemist.
‘Laten we naar boven gaan,’ zei hij, terwijl hij met een bleek gezicht naar de trap liep.
Eerst wierpen ze nog even een blik achter een deur die naar de kelder leidde, maar omdat er geen licht was vond Thóra het niet nodig beneden te gaan kijken. In plaats daarvan liepen ze naar boven. Op de overloop troffen ze vijf deuren aan, allemaal gesloten. De eerste die Matthew probeerde bleek op slot te zitten. Toen hij de knop van de volgende pakte, bleef hij opeens staan. ‘Kijk eens op de tekening om uit te vinden welke deur die van het toilet is.’
Na een blik in Birna’s agenda te hebben geworpen, stelde Thóra voor de kamer te bekijken waar ‘Kristín?’ bij stond. ‘Volgens mij had Birna daar de meeste belangstelling voor,’ zei Thóra, en ze wees naar de deur.
‘Ik vergeef het je nooit als je me in de maling neemt en dit weer een wc is,’ zei hij voordat hij de deur opende.
‘We zullen zien,’ zei Thóra en ze duwde de deur open zodra hij de deurknop omdraaide.
Ze liepen een kinderslaapkamer binnen, waarschijnlijk die van een klein meisje. Aan het hoofdeinde van een wit geschilderd bed zat een oude teddybeer met één oog. Hij had een lichtbruine vacht en alleen zijn borst was van een grijze stof gemaakt. Zijn poten waren met zwarte metalen knopen aan de schouders en heupen bevestigd en Thóra vond het ontroerend om te zien hoe het verschoten rode lint om zijn nek onder de zwaartekracht was bezweken en slap tot halverwege zijn borst bungelde. Naast de teddybeer zat een haveloze pop met geschilderde ogen naar de muur tegenover het bed te staren.