Выбрать главу

Thóra keek neer op haar alledaagse trui en stak haar tong naar hem uit. ‘Wat had ik dan moeten doen, een avondjurk en pumps meenemen in de hoop dat iemand me mee uit eten zou vragen?’

‘Ik betwijfel of jij in een avondjurk was verschenen als iemand je daadwerkelijk mee uit eten had gevraagd.’

‘Ha, ha,’ zei Thóra. ‘Ik ben zo verzwakt van de honger dat ik me niet eens meer kan verweren tegen jouw hilarische grapjes. Waar blijft het eten?’ Ze keek op de klok. ‘Verdomme. Ik moet nog naar huis bellen voordat Sóley naar bed gaat.’ Ze pakte haar tas en herinnerde zich toen opeens dat de politie haar telefoon nog had. ‘Sorry, kan ik jouw mobieltje lenen?’

‘Tuurlijk,’ zei Matthew, en hij overhandigde haar zijn toestel. ‘Alles goed met je kinderen? Ik durf het bijna niet te vragen, maar ben je al oma?’

Thóra pakte de telefoon aan. ‘Je kunt gerust zijn, je zit nog steeds aan tafel met een jonge vrouw.’ Ze klapte het mobieltje open. Op de display stond een foto van een klein zwart meisje met een heleboel vlechtjes. ‘Wie is dit?’ vroeg ze, en ze hield de telefoon op naar Matthew. Was hij vader? Woonde hij met iemand samen? Hij had het er nooit over gehad.

Hij glimlachte. ‘Dat is mijn dochter.’

‘Echt waar?’ antwoordde Thóra. ‘Ze lijkt niet bepaald op je.’ Ze keek weer naar de foto. ‘Behalve het haar, misschien.’ Ze had geen idee wat ze anders moest zeggen.

Matthew begon te lachen en streek met zijn hand over zijn korte haar. ‘Nee, we zijn geen familie. Ik ben haar pleegvader via een liefdadigheidsorganisatie.’

‘O, wat schattig.’ Om haar opluchting te verbergen nam Thóra snel een slokje wijn. ‘Ik dacht even dat je een vrouw of een vriendin had. Ik heb het niet zo op getrouwde mannen. Op een schaal van aantrekkelijkheid van één tot tien staan ze wat mij betreft op min twee.’

‘Vrouwen zijn vreemde wezens,’ zei Matthew. ‘Ik vind jou aantrekkelijk en dat zou ik ook vinden als je getrouwd was.’

‘Dan bof je dat ik gescheiden ben,’ antwoordde ze, en ze keek weer naar de foto. ‘Ze woont dus niet bij jou?’ Ze kon zich absoluut niet voorstellen dat Matthew kinderkleertjes zou wassen, laat staan dat hij zulke mooi vlechtjes op dat kleine koppie kon fabriceren.

‘Nee, nee,’ zei Matthew. ‘Ze woont in Rwanda. Ik ken een vrouw in haar dorp die voor een hulpprogramma voor het Rode Kruis werkt. Zij heeft me over de streep getrokken.’

‘Hoe heet ze?’ vroeg Thóra.

‘Wie, die vrouw of het meisje?’ vroeg hij plagerig.

‘Het meisje natuurlijk,’ antwoordde ze.

‘Laya,’ zei hij.

‘Wat een mooie naam,’ zei Thóra, en ze legde haar beide handen over zijn hand. ‘Ik maak het niet te lang, want zodra het eten komt, ben ik in staat meteen op te hangen, ook al zijn het mijn eigen kinderen.’ Ze belde het nummer van haar zoon. ‘Hoi, Gylfi, alles goed?’

‘Zit je in het buitenland?’ vroeg de verschrikte stem van haar zoon.

‘Nee,’ zei Thóra, en ze voegde er haastig aan toe: ‘Ik heb een telefoon geleend van een buitenlander hier in het hotel, want die van mij doet het niet. Hoe is het daar?’

‘Waardeloos. Ik verveel me dood. Ik wil naar huis,’ antwoordde Gylfi humeurig.

‘Ben je mal,’ zei Thóra sussend. ‘Ik wil wedden dat het best leuk is. Heeft Sóley het naar haar zin?’

‘Die heeft het altijd naar haar zin; ik snap niet waarom je dat nog vraagt,’ mopperde Gylfi. ‘Maar ik word hier stapelgek. Papa hangt de clown uit met Sóleys SingStar ’80s. Als ik hem nog één keer “Eye of the Tiger” hoor doen, ben ik hier weg. Ik meen het, hoor.’

‘Och, liefje,’ zei Thóra, ‘voor je het weet is het weer voorbij. Kan ik Sóley even spreken?’ Ze had geen zin om zijn vaders karaoketalenten te verdedigen.

‘Niet te lang bellen. Ik moet Sigga nog bellen. Ze heeft daarnet haar mobieltje op haar buik gelegd en de baby een sms’je naar me laten trappen.’

‘O ja?’ zei Thóra, die zich al lang nergens meer over verbaasde. ‘En wat stond er?’

‘jxgt,’ antwoordde Gylfi trots. Zonder verdere uitleg gaf hij de telefoon aan haar dochter en haar lieve stemmetje gilde: ‘Mama, mama. Hoi, mama!’

‘Hallo, schatje,’ zei Thóra. ‘Heb je het naar je zin?’

‘Ja, gaat wel, maar ik wil wel graag dat je naar huis komt. Papa en Gylfi maken telkens ruzie.’

‘Nog eventjes geduld, meisje. Ik kan ook niet wachten tot ik jou weer zie. Doe papa de groeten van me en ik zie je morgen.’ Thóra zei gedag, klapte het mobieltje dicht en gaf het terug aan Matthew.

‘Daar heb ik echt geen woord van verstaan,’ zei hij, terwijl hij het toestel in zijn jaszak stak. ‘Ga je straks IJslands tegen me praten? In bed?’

‘Natuurlijk doe ik dat, idioot,’ zei Thóra in de taal van de Vikingen, terwijl ze haar voet van de vloer omhoog liet glijden, naar een veel warmer plekje. Ze begon de wijn een beetje te voelen. ‘Ben je nu niet blij dat ik geen naaldhakken draag?’

Rósa stond bij het fornuis en zette koffie in een ouderwetse pot. Het was een karweitje waarbij ze niet hoefde na te denken en haar gedachten de vrije loop kon laten, maar de deprimerende gedachten wonnen het steeds weer van de positieve en opgewekte. Ze dwong zichzelf eraan te denken hoe gretig haar lievelingslammetje, Strubbur, die ochtend uit de fles had gedronken, maar het beeld verdween onmiddellijk weer. Het werd verdrongen door de herinnering aan hoe Bergur eergisteravond was thuisgekomen en haar had verteld van het lichaam dat hij op het strand had gevonden. Ze probeerde de herinnering te verdrijven door aan het ophanden zijnde bezoekje van haar broer te denken. Dat zou hen vast wel opvrolijken; hij was altijd heel druk en luidruchtig. En dat mocht wel weer eens. Het was de laatste tijd zo stil in huis dat, als er een vreemde op bezoek zou komen, die het stel waarschijnlijk voor doofstom zou houden. Ze glimlachte verdrietig. Alsof er ooit vreemden op bezoek kwamen. Zelfs hun kennissen kwamen nooit langs. Alleen hun naaste familieleden kwamen zo nu en dan eens binnenvallen. Eigenlijk was het ook geen wonder. Wie wilde er nu op bezoek komen in een huis waar zelfs de kamerplanten zich ongelukkig voelden?

Rósa zuchtte. Ze had geen goede vriendin die ze om raad kon vragen, maar aan de andere kant betwijfelde ze of iemand haar iets zou kunnen vertellen wat ze niet al wist. Bergur was ongelukkig omdat hij met haar samenleefde en niet van haar hield. Zij was ongelukkig omdat zij met hem samenleefde en van hem hield en haar liefde onbeantwoord zag. Hoewel ze niet precies wist wanneer hij was opgehouden van haar te houden — als hij daar ooit mee was begonnen — herinnerde ze zich nog heel goed wanneer zij verliefd op hem was geworden: op de dag dat zij elkaar voor het eerst hadden ontmoet. Ze wist nog goed hoe knap hij was geweest, zo anders dan de andere jongens die ze kende. Hij was in het voorjaar uit het westen gekomen om te helpen bij het werk op de boerderij en ze was onmiddellijk voor hem gevallen. Ze werkten samen, naast elkaar, tot hun ellebogen in het bloed van het lammeren en ze voelde zich zo mogelijk nog sterker tot hem aangetrokken toen uit hun gesprekken was gebleken hoe belezen en intelligent hij was. Ook was hij veel welbespraakter geweest dan de meeste mensen, en dat was hij nog steeds. Het gaf hem iets kosmopolitisch, ook al was hij nog nooit in het buitenland geweest. Ze had zich destijds een boerentrien gevoeld vergeleken bij hem, en in zekere zin was dat nog steeds zo. Ze had altijd geweten dat ze niet goed genoeg voor hem was. Uiteindelijk zou hij bij haar weggaan en dat besef vervulde haar met een droefheid die hun hele huwelijk verstikte. Wat was er het eerst, de kip of het ei?

In godsnaam. Ze probeerde zich te vermannen. Huilebalk die je bent, wentel je toch niet zo in zelfmedelijden. De geur van koffie drong in haar neusgaten en vrolijkte haar een beetje op. Misschien lagen er wel betere tijden voor ze in het verschiet. Ze pakte een versgebakken cake en een mes om er plakken van te snijden. Bergur kon elk moment thuiskomen en dan wilde zij alles klaar hebben. Hij was bezig met de reparatie van het lekkende dak van de schuur en ze wist dat het vervelend werk was en dat het hem zwaar viel. Heel erg handig was hij nu eenmaal niet. Maar dat kon haar niet schelen. Ze was niet voor hem gevallen omdat hij zo goed kon timmeren.