Выбрать главу

Voor het avondeten had ze de laatste bloedworst van het afgelopen najaar uit de vriezer gehaald en gekookt, met aardappelen. Omdat ze wel besefte dat dit niet echt een spannende maaltijd was, wilde ze er wat meer van maken door haar man na het eten een plak Moskovisch gebak te serveren bij zijn koffie. Ze gluurde in de ketel en zag dat het water bijna kookte. Opeens gleed er een traan over haar wang. Dat rotwijf. Ze veegde de traan weg, snoof zachtjes en pakte het mes. Dat vuile rotwijf. Hij was al bezet, zag ze dat soms niet? Plotseling begon het deksel op de koffiepot te rammelen en Rósa schrok op. Ze glimlachte bij zichzelf toen ze de pot optilde en het gas lager draaide. Dood wijf. Dood, dood, dood wijf. Rósa begon zich al wat beter te voelen toen ze het mes boven de cake hield. Dood en straks nog begraven ook. Ze had nog nooit gehoord dat iemand zijn vrouw had verlaten voor een dood wijf.

Matthew tilde zijn hoofd op van het kussen. Hij had dorst en vroeg zich af of hij daar wakker van was geworden of van een geluid buiten. Hij glimlachte om zijn eigen domheid toen hij merkte dat er buiten het open raam slechts een doodse stilte heerste. Hij stond geeuwend op en probeerde Thóra niet wakker te maken. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want zij was erin geslaagd zich op zo’n manier uit te strekken dat het hem de grootste moeite kostte haar niet te storen toen hij uit bed klauterde. Hij liep naar de badkamer en liet het water even lopen terwijl hij een glas ging pakken. Hij hield net het glas onder de kraan toen een vreemd geluid zijn oren bereikte. Hij draaide meteen de kraan dicht om te luisteren; het klonk als een huilend kind. Met gespitste oren liep Matthew de badkamer uit en probeerde te bepalen waar het geluid vandaan kwam. Opeens hield het op. Misschien waren er gasten in het hotel met een baby die niet wilde slapen. Dat moest het wel zijn. Hij zei tegen zichzelf dat hij niet zo overspannen moest reageren en liep naar het raam om het goed dicht te doen. Thóra sliep graag met het raam wagenwijd open en het was behoorlijk koud in de kamer.

Terwijl hij het raam sloot, begon het kind weer te huilen. Nu twijfelde hij er niet meer aan dat het van buiten kwam. Matthew trok het gordijn open en tuurde de heldere nacht in. Hij zag niets en het geluid hield weer op, net zo plotseling als de eerste keer. Hij bleef nog een poosje bij het raam staan wachten tot het weer zou beginnen, en kroop toen weer onder het dekbed. Hij wist zeker dat hij een kind had horen huilen, maar hij wist net zo zeker dat het kind geen geest was.

12

Zondag, 11 juni 2006

De Japanse vader en zoon waren zo ongelooflijk beleefd dat Thóra zich in hun bijzijn een enorme lomperik voelde. Ze deed haar best om kalm te praten, zich rustig te bewegen en alle onnodige gezichtsuitdrukkingen achterwege te laten, maar het lukte haar niet. Matthew verging het stukken beter. Thóra vermoedde dat hij veel had opgestoken van zijn werkervaring bij een Duitse bank. Ze hield haar hoofd gebogen en liet hem het woord doen. Ze hadden in de foyer zitten wachten tot de Japanners terugkwamen van de korte wandeling die ze, volgens Vigdís van de receptie, elke ochtend maakten. Nu zaten ze met zijn allen op houten stoelen voor het hotel en genoten van het zeldzame zonnetje.

‘Dus u kende haar niet?’ vroeg Matthew met zachte, duidelijke stem. Hij was nog steeds een beetje geërgerd omdat Thóra hem had geplaagd met het huilende kind dat hij ’s nachts had gehoord. Zij dacht dat hij het had gedroomd.

De zoon vertaalde Matthews woorden voor zijn vader in het Japans. Toen richtte hij zich weer tot hen. ‘Nee, het spijt ons. Wij weten niet over wie u het hebt.’

‘Zij werkte als architect voor de eigenaar van dit hotel. Een jonge vrouw, met donker haar,’ vertelde Matthew.

De oude man legde een magere hand op de schouder van zijn zoon en zei iets. De zoon luisterde aandachtig en knikte toen. Hij zei tegen Matthew: ‘Mogelijk heeft mijn vader die vrouw gezien. Ze zat hier voor het hotel te praten met een man in een rolstoel en een jong meisje. Hij zegt dat ze tekeningen in haar hand hield en daarop schreef. Kan zij dat geweest zijn?’

Matthew keek vragend Thóra. ‘Kende ze hier iemand in een rolstoel?’

Zij schudde haar hoofd. ‘Niet dat ik weet.’

Matthew vroeg of de bejaarde man wist wie deze mensen waren.

Opnieuw wisselden de beide mannen enkele woorden die de zoon voor Matthew en Thóra in het Engels vertaalde. ‘Nee, mijn vader kende ze niet, maar hij had ze wel eerder gezien — de vrouw in het hotel en de jonge mensen hier vlakbij.’ Hij boog lichtjes zijn hoofd en vervolgde: ‘Mijn vader zegt dat de jonge mensen hem opvielen omdat het meisje heel erg zorgzaam leek voor de gehandicapte jongen, maar verder kan hij u niets over hen, of over de architect vertellen. Zelf kan ik me de vrouw niet herinneren, dus ik kan u evenmin helpen.’

Matthew en Thóra keken elkaar aan. Het had geen zin de mannen nog langer lastig te vallen, dus stonden ze op. ‘Meneer Takahashi, hartelijk bedankt,’ zei Matthew met een buiging. Thóra volgde zijn voorbeeld. ‘Wij wensen u hier verder een prettig verblijf toe.’

‘Dank u,’ zei de zoon, terwijl hij eveneens opstond. Hij hielp zijn broze vader met opstaan. ‘Het is heel fijn hier. Mijn vader is ziek geweest, maar door de frisse lucht voelt hij zich al veel beter.’

‘Ik hoop dat hij snel weer opgeknapt is,’ zei Thóra, met een vriendelijke glimlach naar de oude man. Hij glimlachte terug en ze namen afscheid.

Toen ze weer in de foyer waren, wendde ze zich tot Matthew. ‘Daar hebben we niet veel aan, vrees ik.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘We konden moeilijk verwachten dat zij zouden weten wie de moordenaar is.’ Toen fronste hij zijn wenkbrauwen. ‘Maar ik vind het wel vreemd dat de zoon geen idee had wie Birna was, terwijl zijn vader haar vrijwel zeker heeft gezien. Weet je nog wat Vigdís over die twee zei? De zoon volgt zijn vader overal, als een schaduw. Dus waar was de zoon toen de vader Birna met die twee jonge mensen zag?’

‘Misschien heeft de vader ze door het raam gezien,’ opperde Thóra. ‘Als de zoon zich hen had herinnerd, had hij dat vast wel gezegd. Waarom ook niet?’

‘Ik weet het niet,’ zei Matthew peinzend. ‘Maar ik vond wel dat ze heel lang met elkaar spraken wanneer je bedenkt hoe kort de antwoorden waren in de vertaling van de zoon. En het is ook vreemd dat ze helemaal niet vroegen waarom we naar Birna informeerden.’

‘Zou dat niet iets te maken hebben met Japanse beleefdheid? Het kan best zijn dat nieuwsgierigheid in hun land net zo erg is als diefstal.’ Thóra had honger. Ze wierp een blik op de klok boven hun hoofd. ‘Kom, laten we iets gaan eten voordat ze het ontbijt gaan afruimen.’

Matthew keek haar verbaasd aan en keek toen op zijn horloge. ‘De eetzaal gaat toch ook niet ’s avonds om acht uur dicht?’

‘Kom nou,’ zei ze nogmaals, en ze wipte ongeduldig van de ene voet op de andere. ‘Ik ga dood als ik niet snel koffie krijg. Er zitten vast nog wel een paar andere gasten met wie we een praatje kunnen maken.’

‘Goed dan, ik wil jouw dood niet op mijn geweten hebben,’ zei Matthew, die achter haar aan liep. ‘Ook al geloofde je me niet over dat huilen dat ik heb gehoord.’

‘Oeoeoeh,’ zong Thóra. ‘Wij zijn de spoooookkinderen — oeoe-oeh.’ Ze grinnikte om Matthews verongelijkte blik. ‘Doe niet zo mal,’ zei ze. ‘Een kop koffie zal ons allebei goed doen.’

In de eetzaal waren slechts drie tafeltjes bezet. Aan één tafel zat een bejaard echtpaar dat Thóra nog niet eerder had gezien, aan een ander zat Magnús Baldvinsson, de oude politicus en aan de derde zat een nors uitziende jongeman. Hij was bruinverbrand en zag eruit alsof hij goed in vorm was, al was van zijn lichaamsbouw niet veel te zien onder zijn trendy kleren. Thóra besloot zich op hem te concentreren. Ze stootte Matthew aan en fluisterde: ‘Dat moet die kanoër zijn, Thröstur Laufeyjarson, die volgens Jónas mogelijk iets te maken heeft met Birna’s dood. Ziet er behoorlijk humeurig uit, vind je niet? Laten we aan het tafeltje naast hem gaan zitten.’