Выбрать главу

Ze liepen naar het buffet en Thóra gooide snel iets te eten op haar bord. Tot haar ergernis nam Matthew uitgebreid de tijd om zijn keus te bepalen en wandelde op zijn gemak om de tafel heen. Ze gaf hem nog een por. ‘Schiet nou op. Straks gaat hij weg voordat wij gaan zitten.’ Matthew keek teleurgesteld, en pakte snel een bakje yoghurt. Ze liepen naar de tafel naast die van de kanoër. Terwijl ze ging zitten, glimlachte Thóra hem vriendelijk toe. ‘Hallo. Mooi weer, vind je niet?’

De man keek niet op en leek zich er niet van bewust dat ze het tegen hem had. Hij gaapte en nam een slokje jus d’orange. Thóra probeerde het nog een keer. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, hard genoeg om er geen twijfel over te laten bestaan dat ze tegen hem praatte. ‘Weet jij soms of je hier in de buurt ergens boten kunt huren? Wij dachten erover om een boot te huren. Of een kajak.’

De man leek te schrikken en slikte. ‘Sorry, had je het tegen mij?’ zei hij in het Engels. ‘Het spijt me, maar ik spreek geen IJslands.’

‘O.’ Thóra was even van haar stuk gebracht. Blijkbaar was dit toch niet Thröstur Laufeyjarson. Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Sorry,’ zei ze, ook in het Engels. ‘Ik dacht dat je iemand anders was.’ Om hem aan de praat te houden begon ze over iets anders. ‘Ben je net aangekomen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, ik ben hier al een tijdje, af en aan, omdat ik wat heb rondgereisd.’

Thóra deed alsof ze belang stelde in zijn reizen. ‘Waar ben je geweest? Er is hier zoveel te zien.’

De jongeman leek het niet erg te vinden opeens gezelschap te hebben. Hij draaide zich om op zijn stoel zodat hij Thóra en Matthew kon aankijken. ‘Voornamelijk in de Westelijke Fjorden. Ik werk voor een reistijdschrift en wij besteden speciale aandacht aan ongewone bestemmingen.’

‘Dat lijkt me interessant werk,’ zei Thóra, en ze nam haar eerste slokje koffie. Ze kon zich de naam van de man niet herinneren, maar hij moest de fotograaf zijn die Jónas op de gastenlijst had herkend.

De jongeman lachte. ‘Nou, het kan best vermoeiend zijn, net als elke andere baan. Ik ben fotograaf en dat houdt in dat je soms lange, vermoeiende dagen maakt.’

Thóra stak haar hand uit. ‘Wat onbeleefd van me om me niet voor te stellen. Ik ben Thóra.’ Ze knikte naar Matthew. ‘En dit is Matthew, uit Duitsland.’

De jongeman stond op en leunde over de tafel heen om hen de hand te schudden. ‘Hallo. Ik ben Robin, Robin Kohman, uit de Verenigde Staten.’

Thóra deed alsof haar plotseling iets te binnen schoot. ‘Wacht eens even… heb ik jou niet met Birna gezien?’

Robin keek haar niet-begrijpend aan. ‘Birna?’

‘Ja, Birna, de architect die hier…’ Ze liet haar stem verwachtingsvol wegsterven.

‘O, ja, de architect, Birna,’ riep Robin vrolijk uit. Hij sprak de naam heel anders uit dan Thóra. ‘Ja, die ken ik wel; alleen herkende ik haar naam niet zoals jij hem uitsprak. Ik heb de uitspraak nog niet helemaal onder de knie. Al jullie woorden klinken hetzelfde.’ Hij dronk zijn sapglas leeg en veegde zijn mond af met een servet. ‘Ja, ik heb haar een beetje leren kennen. Ik had een paar foto’s voor haar genomen en toen vertelde ze mij over een aantal plekken hier in de omgeving waar ik misschien interessante onderwerpen kon vinden om te fotograferen.’

‘Weet je nog wanneer je haar voor het laatst hebt gezien?’ vroeg Matthew. Hij had niet de moeite genomen zijn bekertje yoghurt open te maken.

Robin dacht even na. ‘Nee, een paar dagen geleden, geloof ik. Is er iets aan de hand?’

‘Nee, volgens mij niet,’ loog Thóra. ‘We wilden haar gewoon even spreken.’ Vanuit haar ooghoeken zag ze Magnús Baldvinsson opstaan en weglopen.

‘Als jullie haar tegenkomen, kun je haar misschien vertellen dat ik haar foto’s nog heb.’ Robin stond op.

‘In het onwaarschijnlijke geval dat wij haar tegenkomen, zullen we dat zeker doen,’ zei Matthew, met een geheimzinnig glimlachje. Toen Robin weg was, pakte hij het bakje yoghurt en zwaaide ermee voor Thóra’s gezicht. ‘En kan ik nu iets fatsoenlijks te eten gaan halen?’

Magnús Baldvinsson liep over het hotelterrein en probeerde een signaal voor zijn mobieltje te vinden. Op zijn kamer had hij geen bereik en hij wilde niet omringd door andere mensen in de hal of in de eetzaal praten, waar de ontvangst ook slecht was. Hij struikelde tot twee keer toe over losliggende stenen. Het viel niet mee om met één oog het schermpje van zijn telefoon in de gaten te houden en tegelijkertijd op te letten waar hij zijn voeten neerzette. Met een zucht van verlichting zag hij een signaal op zijn scherm verschijnen en haastig toetste hij zijn thuisnummer in. Hij stond op de parkeerplaats en het zou niet lang duren voordat er mensen naar buiten kwamen. Ongeduldig luisterde hij hoe het toestel overging. Eindelijk werd er opgenomen.

‘Frída, schat, heb ik je wakker gemaakt?’

‘Magnús? Hoe laat is het?’ Zijn vrouw geeuwde luidruchtig.

‘Iets over achten,’ zei hij bits.

‘Is er iets?’ vroeg Frída angstig, de slaap was meteen uit haar stem verdwenen.

‘Nee, niets. Ik wilde alleen even zeggen dat ik nog wat langer blijf.’ Magnús zag de deur van het hotel opengaan. Er kwam een jongeman in een trainingspak naar buiten. Tot zijn opluchting zag hij dat de man in de richting van het strand liep, niet naar de parkeerplaats. ‘Er lopen hier een paar mensen rond die vragen stellen over Birna.’

‘Vragen? Wat voor vragen? Hebben ze jou al aangesproken?’ Als hij haar niet had onderbroken, was Frída hem nog wel even met vragen blijven bestoken. De angst in haar stem was duidelijk hoorbaar.

‘Frída, doe nou rustig.’ Hij haalde diep adem en probeerde zijn geduld te bewaren. Frída’s zenuwen gingen haar elk jaar méér parten spelen en er was geen moord voor nodig om haar uit haar evenwicht te brengen. Op de keper beschouwd hield ze zich eigenlijk best kranig, nu de druk werkelijk groot begon te worden. ‘Ik heb geen idee waarom die mensen hier rondsnuffelen. En nee, ze zijn nog niet naar mij toe gekomen. Ik bel alleen om te zeggen dat ik nog een paar dagen blijf. Het zou verdacht lijken als ik er nu opeens vandoor ga. De politie is al twee keer in het hotel geweest en ik hoop dat ze met me komen praten zolang ik hier nog ben.’ Hij zuchtte. ‘Ik neem aan dat ze iedereen zullen willen spreken die hier aanwezig was.’

Frída zweeg even en fluisterde toen: ‘Baldvin heeft gebeld.’

‘Wat zei hij?’ vroeg Magnús terughoudend, hoewel hij zich, ondanks Baldvins recente beproevingen, onwillekeurig voelde zwellen van trots bij het horen van de naam van zijn kleinzoon. De jongen was een veelbelovend politicus, net als zijn grootvader op die leeftijd was geweest. Ze leken zelfs sprekend op elkaar en één krant had een foto van de jonge Magnús naast een interview met Baldvin geplaatst om die gelijkenis te laten zien. Magnús glimlachte bij zichzelf; in werkelijkheid zou niemand hen door elkaar halen, hij zo oud en Baldvin zo jong en knap.

‘Hij vroeg naar jou. Wanneer je thuis zou zijn,’ antwoordde Frída. ‘Volgens mij is hij van plan daar ook naartoe te komen.’

‘Nee!’ blafte Magnús. ‘Hij mag in geen geval hiernaartoe komen. Dat zou het allemaal nog veel erger maken. Stel je voor dat hij laatst thuis was gebleven in plaats van te proberen mij te helpen.’

‘Hij bedoelt het goed,’ zei zijn vrouw. ‘Misschien maakt het ook niets uit. Als die Birna iets tegen iemand had gezegd, had je dat inmiddels wel geweten. Misschien heeft zij alles met zich mee het graf in genomen.’ Ze zuchtte. ‘Zullen we dat maar gewoon hopen en er verder een punt achter zetten?’