Magnús kreunde. ‘We weten niets zeker, Frída. Ik heb te veel op het spel gezet om op het laatste moment de handdoek in de ring te gooien. Om over Baldvin nog maar te zwijgen. Ik blijf hier en zie wel hoe alles zich ontwikkelt. In de komende paar dagen wordt alles vast veel duidelijker.’
‘Zal ik naar je toe komen? Neem je je medicijnen wel in?’ Frída klonk nu bijkans hysterisch.
‘Nee. Doe maar niet. En zorg er in vredesnaam voor dat Baldvin geen stomme dingen doet, zoals weer hiernaartoe komen.’ Magnús haalde diep adem. ‘Frída, het signaal is hier zo zwak dat je mij mobiel waarschijnlijk niet zult kunnen bereiken, maar je mag ook niet naar het hotel bellen. Je weet maar nooit wie er meeluistert. Ik hou je op de hoogte.’
Hij hing op, bleef nog even naar de prachtige kustlijn staan kijken en draaide zich toen om om de bergen in het noorden te bewonderen. Hij wachtte tot hij zou worden vervuld met een gevoel van rust en welbevinden, maar er gebeurde niets. Opeens werd hij boos. Met haar slinkse intriges had Birna kapotgemaakt wat hem het dierbaarst was van alles: de geliefde plekken uit zijn kindertijd. Het enige gevoel dat ze nu nog bij hem opriepen was angst, en hij was veel te oud om nog bang te moeten zijn. Elk gevoel van zelfvertrouwen was verdwenen. Dit zou slecht aflopen, voor hem en voor Baldvin. Zijn woede was inmiddels iets gezakt en had plaatsgemaakt voor zwaarmoedigheid. Misschien was Birna dan wel de oorzaak geweest van het probleem en had haar dood er een eind aan gemaakt, maar uiteindelijk was het zijn schuld.
Hij had ergens gelezen dat zonden uit het verleden je eeuwig bleven achtervolgen en dat niemand zich ervoor kon verstoppen. Daar had hij destijds aan moeten denken.
13
Vanaf haar plekje achter de balie zag Vigdís Thóra en Matthew naar Jónas’ kantoor lopen. Ze vroeg zich af of ze hen moest vertellen dat Jónas er niet was, maar besloot het niet te doen. Ze kwamen er vanzelf wel achter. Ze richtte haar blik weer op de online nieuwssite die ze zat te lezen. Niet dat je de artikelen die zij graag las echt ‘nieuws’ kon noemen, maar Vigdís had al lang geen belangstelling meer voor het Midden-Oosten, politiek, de economie en al die andere ellende waar journalisten constant over door bleven zeuren. Dat soort nieuws was een soort gebed zonder eind, terwijl de verhalen die Vigdís las makkelijk te volgen waren en een begin, een midden en een eind hadden. Het was duidelijk wie de goeien waren en wie de slechten en er stonden altijd mooie foto’s bij. Dit waren de roddels over rijke en beroemde mensen. Ze scrolde gretig omlaag — hier had ze het onweerlegbare bewijs dat zowel Nicole Richie als Keira Knightley aan anorexia leed. Ze bestudeerde een close-up van de ribben van die laatste die door een split in de zijkant van haar japon prikten. Vigdís schudde treurig haar hoofd.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei een stem, die kortstondig haar aandacht afleidde van haar bezorgdheid om het welzijn van de jonge actrice. Vigdís keek op. ‘Weet jij soms waar Jónas is?’ vroeg Thóra.
Vigdís sloot het venster op haar computer zodat het reserveringenscherm zichtbaar werd. ‘Jónas moest vandaag even op en neer naar Reykjavík. Vanmiddag is hij weer terug.’ Ze glimlachte professioneel. ‘Kan ik je ergens mee van dienst zijn?’
Thóra keek naar Matthew en toen weer naar Vigdís. ‘We vroegen ons af welke gasten vandaag aanwezig zijn. We willen graag iedereen spreken die Birna wellicht heeft gekend. De kanoër, bijvoorbeeld.’
‘Thröstur Laufeyjarson?’ zei Vigdís, die heel goed was in namen — een talent dat haar goed van pas kwam in haar werk; in feite was het zelfs een van de belangrijkste redenen waarom Jónas haar had aangenomen. Daar kwam bij dat Vigdís het computersysteem zo goed beheerste dat hij alle tekortkomingen die zij eventueel bezat, op de koop toe had genomen.
‘Die, ja,’ antwoordde Thóra. ‘Is hij er?’
‘Nee, hij gaat ’s ochtends altijd heel vroeg trainen. Ik heb gisteravond zijn kano nog op het strand zien liggen. Misschien is hij een eind gaan varen. Als zijn kano niet aan de kleine steiger aan het strand ligt, dan is hij waarschijnlijk het water op. Daar laat hij hem altijd achter.’
Thóra vertaalde haar woorden in het Duits voor Matthew en ze besloten naar het strand te lopen in de hoop Thröstur daar te vinden. Voordat ze weggingen, draaide Thóra zich nog even om naar Vigdís. ‘En Magnús Baldvinsson? Is hij er?’
Vigdís haalde haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb hem net nog buiten zien rondlopen. Over het algemeen gaat hij niet zo ver en maakt hij alleen korte wandelingetjes, nooit langer dan een uur. Hij is al behoorlijk op leeftijd.’
‘Is hij weduwnaar?’ vroeg Thóra. ‘Jónas zei dat hij hier alleen was.’
‘Nee, dat geloof ik niet,’ antwoordde Vigdís. ‘Zijn vrouw heeft hem hier al een paar keer gebeld.’
‘Vreemd dat ze hier niet met hem samen is.’
‘Misschien is ze wel ziek,’ opperde Vigdís. ‘Aan huis gebonden of iets dergelijks.’
‘Misschien gaan we hem straks wel even zoeken,’ zei Thóra.
Vigdís knikte heftig. ‘Ja, dat moet je echt doen.’
‘Ja?’ zei Thóra. ‘Waarom?’
‘Nou, omdat hij Birna kende,’ antwoordde Vigdís. Ze zweeg even en voegde er toen aan toe: ‘Althans, volgens mij wel. Hij vroeg tenminste nadrukkelijk naar haar toen hij hier aankwam.’
‘Echt waar?’ Dat verbaasde Thóra. Jónas had er niets over gezegd dat Magnús en Birna elkaar kenden. ‘Weet je ook waarvan zij elkaar kenden?’
Vigdís schudde haar hoofd. ‘Geen idee. Meer dan dit weet ik echt niet. Hij vroeg naar haar en ik heb antwoord gegeven. Ik heb ze nooit samen gezien. Hij vroeg niet waar hij haar kon vinden en zij heeft het nooit over hem gehad.’
Thröstur Laufeyjarson legde de peddel dwars over zijn kano en keek op de stopwatch om zijn pols. Ondanks alle training leek hij het slechter te doen dan eerst. De kano dobberde zachtjes op het water en hij piekerde hoe hij zijn trainingsschema kon verbeteren, dat tot nu toe geen enkel verschil leek te maken. Hij slaakte een diepe, kreunende zucht. Eigenlijk was het probleem wel duidelijk: het kwam vast doordat hij niet voldoende aan krachttraining deed. De kleine sportzaal in het hotel was niet zo heel goed uitgerust en dat maakte het moeilijk om een redelijke spiermassa te behouden, laat staan verder te ontwikkelen. Thröstur bewoog zijn schouders een paar maal om de spanning te verlichten en voelde in zijn dry suit een zweetdruppel langs zijn ruggengraat glijden. Het vooruitzicht van een warme douche, misschien gevolgd door een massage, spoorde hem aan de kano langzaam in de richting van het land te draaien. Zo was het wel weer even genoeg geweest. Na de lunch zou hij er opnieuw op uit gaan en dan zou hij sneller zijn.
Toen de punt van de boot in de richting van het hotel wees, aarzelde hij, verminderde zijn krachtige greep om de peddel en tuurde naar de waterkant. Wie waren die mensen daar op het strand? Het leek alsof ze naar hem zwaaiden. Hij kreunde. Was er iets vervelender dan toeristen met hun stompzinnige vragen? ‘Kun je op walvissen jagen in zo’n ding?’
‘Ben je wel eens naar Groenland gepeddeld?’ Hij overwoog wat hem te doen stond. Moest hij zich in zijn lot schikken en die imbecielen onder ogen komen of zou hij wegvaren en ergens anders aan land gaan? Op die manier zou hij geen last van ze hebben, maar belandde hij wel veel verder van het hotel. Toen hij zijn tong langs zijn droge lippen liet gaan, proefde hij de scherpe smaak van zout. De mensen stonden inmiddels nog harder te zwaaien en Thröstur meende de vrouw te herkennen, ze was nog maar pas in het hotel gearriveerd. Zo te zien was het de vrouw die hij naar de architect had horen vragen toen hij gisteren langs de receptie liep. Hij had geen enkele behoefte om met haar te praten. Wie weet wat ze hem zou vragen. Rustig draaide hij de kano weer. Alvorens weg te varen keek hij instinctief naar de peddel, half-en-half verwachtend er nog bloed aan te zien. Maar dat was natuurlijk weg. Hij had het er zelf afgespoeld en als hij iets deed, deed hij het grondig. Hij peddelde weg.