‘Wat gaan we nou krijgen?’ riep Thóra toen de kano bij hen vandaan begon te varen. Ze had als een idioot staan zwaaien om de aandacht van de kanovaarder te trekken, maar liet nu haar armen zakken. ‘Ik weet zeker dat hij ons heeft gezien. Wat mankeert die vent?’
Matthew hield zijn hand boven zijn ogen en keek hoe de man vastberaden in westelijke richting peddelde, weg van het strand. ‘Ja, hij heeft ons gezien. Dus of hij heeft het druk, of hij ontloopt ons met opzet.’ De boot verdween uit het zicht achter een paar rotsen. ‘Ik denk dat hij gewoon niet met ons wilde praten. Misschien is hij verlegen.’
‘Wat denk je, moeten we hier even blijven wachten?’ vroeg Thóra, die de onvriendelijke kanovaarder het liefst zo snel mogelijk wilde spreken. Wat je verder ook van Jónas kon zeggen, hij was behoorlijk pienter en hij wantrouwde Thröstur. ‘Het lijkt me wel duidelijk dat hij iets te verbergen heeft, anders zou hij wel met ons willen praten.’
‘Dat hoeft niet,’ redeneerde Matthew. ‘Misschien is hij gewoon moe en heeft hij geen puf om te praten. Hij weet niet wat wij hem willen vragen. Zullen we maar gewoon naar binnen gaan? We komen hem vast nog wel een keer tegen. Kom, dan gaan we een praatje maken met die oude Magnús.’
Thóra moest toegeven dat dit een veel verstandiger plan was dan zomaar op het strand te blijven staan voor het geval Thröstur nog terug zou komen, wat niet waarschijnlijk was. Ze gingen dus weer naar binnen, waar Vigdís hen vertelde dat ze Magnús die ochtend niet nog een keer had gezien, maar dat hij misschien op zijn kamer was. Ze gingen naar de bovenste verdieping.
‘Laat mij het woord maar doen,’ fluisterde Thóra terwijl ze stevig op de deur klopte. Ze hoorden wat gerommel aan de andere kant van de deur. ‘Hij is zo oud dat hij misschien geen enkele andere taal spreekt dan IJslands, en mogelijk Deens.’ De deur werd op een kiertje geopend en Baldvinsson gluurde naar buiten. ‘Hallo, Magnús Baldvinsson? Mijn naam is Thóra. En dit is Matthew. Kunnen wij u misschien heel even spreken?’
‘Waarom?’ bromde hij. ‘Wie zijn jullie?’
‘O, neemt u mij niet kwalijk. Ik ben advocaat en ik werk voor Jónas, de eigenaar van dit hotel, en dit is mijn assistent.’ Thóra onderdrukte de neiging om haar voet tussen de deur te zetten en hem open te duwen. ‘We vragen maar een ogenblikje van uw tijd. Ik hoop dat u ons kunt helpen.’
De deur ging iets verder open. Toen opende Magnús hem helemaal. ‘Kom maar binnen dan.’
‘Dank u,’ zei Thóra terwijl ze ging zitten. ‘Ik beloof dat we u niet te lang zullen ophouden.’
Magnús wierp haar een stuurse blik toe. ‘Ik heb het niet druk, dus daar hoeft u zich geen zorgen over te maken. Ik weet uit ervaring dat tijd alleen maar kostbaar is zolang je jong bent. Daar komt u zelf ook nog wel eens achter.’
‘Ik weet niet of ik het daar helemaal mee eens kan zijn,’ zei Thóra beleefd. ‘Maar wij wilden graag even met u praten over Birna, de architect die dood op het strand is aangetroffen.’ Ze lette goed op hoe Magnús op haar woorden reageerde.
‘Ja, daar heb ik over gehoord. Verschrikkelijk gewoon,’ zei hij, zonder al te veel emotie te tonen. ‘Ik heb gehoord dat ze vermoedelijk is vermoord, wat het zo mogelijk nog triester maakt.’
‘Dat wordt inderdaad beweerd,’ beaamde ze glimlachend. ‘Wij proberen erachter te komen wie haar dood heeft gewild.’
‘En behoor ik volgens u tot die categorie?’ vroeg Magnús droogjes.
‘Nee, helemaal niet,’ antwoordde Thóra haastig. ‘Wij hebben begrepen dat u haar kende en hoopten eigenlijk dat u wellicht over bruikbare informatie beschikt.’
‘Dat ik haar kende?’ snauwde hij geschrokken en niet in staat zijn ergernis te verbergen. ‘Wie zegt dat ik haar kende? Dat is helemaal niet het geval.’
‘“Kennen” is misschien een groot woord,’ zei ze. ‘Ik hoorde dat u naar haar hebt geïnformeerd bij de receptie, dus toen nam ik aan dat u haar op de een of andere manier kende.’
De oude man aarzelde. ‘Dat kan ik me niet herinneren, maar mijn geheugen is tegenwoordig niet meer wat het geweest is. Als ik inderdaad naar haar heb geïnformeerd, dan moet ik haar naam ergens hebben gezien, misschien op een lijst op de balie. Mijn vrouw en ik zijn op zoek naar een architect en misschien kwam haar naam me bekend voor. Ik meen me wel zoiets te kunnen herinneren, maar ik weet het niet zeker. Weet u zeker dat de receptioniste mij bedoelde?’
Thóra wist zeker dat hij loog. Ze vroeg zich af hoe oud hij was — hij zag er geen dag jonger uit dan tachtig. Waarom had een echtpaar van in de tachtig een architect nodig? Haar ouders waren net zestig en schrokken al terug voor het aanschaffen van een nieuwe auto, laat staan voor ingrijpende verbouwingen aan hun woning. ‘Wilt u een huis laten bouwen?’ vroeg ze.
‘Wat? O, nee,’ zei Magnús langzaam. ‘Wij hebben een oud zomerhuisje bij het Thingvallavatn-meer dat we willen laten verbouwen zodat we er het hele jaar kunnen verblijven. We zoeken een architect om onze plannen mee te bespreken.’ Hij keek haar volkomen argeloos aan. ‘Het lukt ons maar niet er een te vinden. Er wordt op dit moment veel gebouwd.’
‘Maar u bent hier toch niet naartoe gekomen om een architect te vinden?’ vroeg ze, vastbesloten de oude man niet de kans te geven er zo gemakkelijk vanaf te komen.
Magnús keek haar nors aan. ‘Nee, natuurlijk niet. De reden waarom ik hier ben gaat u niets aan en ik zou dit gesprek graag hier en nu willen beëindigen.’ Hij zweeg en wachtte hun reactie af. Zij bleven allebei zwijgend zitten, Matthew omdat hij er geen woord van had verstaan en Thóra omdat ze hem niet nog bozer wilde maken. Toen duidelijk werd dat ze niet van plan waren iets te zeggen, begon de oude man weer te praten. Hij leek al wat minder boos. ‘Eigenlijk kan ik u ook best vertellen waarom ik hier ben. Misschien dat u mij dan met rust laat. U schijnt te denken dat ik iets te verbergen heb, maar niets is minder waar.’
‘Dat denken we helemaal niet,’ verzekerde Thóra hem. ‘We proberen alleen uit te zoeken wat er precies is gebeurd. Dat is alles.’ Ze glimlachte. ‘Het spijt me erg als we aanvallend of beschuldigend klonken; dat was absoluut niet onze bedoeling.’
‘Als u het zegt,’ antwoordde Magnús omzichtig. ‘Het punt is, dat ik ziek ben geweest en wat rust nodig had. De ervaring heeft mij geleerd dat eenzaamheid de beste voeding is voor het lichaam, en zeker voor de ziel. Alleen is dat vandaag de dag niet meer zo gemakkelijk te vinden, met alle drukte en bedrijvigheid van het moderne leven.’
‘Waarom hebt u dit hotel gekozen? Het is gespecialiseerd in homeopathie en spiritualiteit, en ik hoop dat u het niet als een belediging opvat als ik zeg dat dat nu niet bepaald dingen zijn die mensen van uw generatie over het algemeen aanspreken.’
Hij lachte voor het eerst sinds hij de deur voor hen had geopend. ‘U hebt helemaal gelijk: ik geloof niet in die onzin. Ik ben hier naartoe gekomen omdat ik in dit deel van het land ben opgegroeid. Ik heb mijn jeugd doorgebracht op een boerderij niet ver hier vandaan. “Sterk is de verbondenheid die mensen terugvoert naar de aarde die door hun vaders is beploegd,” zoals het gedicht zegt.’
Thóra’s ogen werden groot van verbazing. ‘Echt waar? Dus u hebt de mensen van de boerderij gekend?’
Magnús leek van zijn stuk gebracht. ‘Ja, inderdaad. Is dat belangrijk?’
‘Waarschijnlijk niet. Ik weet alleen dat Birna veel belangstelling had voor de geschiedenis van de boerderij, en ik heb zo’n gevoel dat dat op de een of andere manier iets te maken heeft met haar dood, al heb ik daar geen enkel bewijs voor.’