Выбрать главу

Magnús trok wit weg. ‘Is dat niet wat al te vergezocht?’ Zijn stem trilde een beetje.

Met bestudeerde nonchalance zei Thóra: ‘Ja, waarschijnlijk wel. Maar het is geweldig dat u bekend bent in deze omgeving. Misschien kunt u ons iets over de geschiedenis ervan vertellen, of over de spookverhalen die hier in omloop zijn?’

Een ogenblik lang leek Magnús sprakeloos. Toen schraapte hij zijn keel en leek hij zijn kalmte te hervinden. ‘Ik geloof niet in spoken en geesten en ik luister al sinds mijn kindertijd niet meer naar dat soort praatjes. Al die verhalen doen hier al heel lang de ronde, maar u zult er iemand anders naar moeten vragen.’ Magnús was een beetje onderuitgezakt in zijn stoel, maar nu richtte hij zich op en vervolgde: ‘Ik ben geen historicus en vroeger had ik niet voldoende belangstelling voor mijn familieachtergrond om de moeite te nemen informatie te verzamelen over wat zich hier allemaal heeft afgespeeld, dus aan mij zult u weinig hebben.’

‘Maar u hebt immers de boeren gekend die hier hebben gewoond? Die man… hoe heette hij ook weer…?’ Thóra probeerde zich te herinneren wat er op de achterkant van de foto’s geschreven stond. ‘Björn huppeldepup?’

Magnús zat als bevroren op zijn stoel. ‘Bjarni, Bjarni Thórólfsson, van Kirkjustétt.’

‘Precies!’ riep Thóra uit. ‘Woonde zijn broer niet op de boerderij ernaast?’

‘Ja, Grímur van Kreppa was Bjarni’s broer.’ Magnús vertrok zijn gezicht. ‘Grímur had medicijnen gestudeerd. Hij was ouder dan Bjarni. Een vreselijke tragedie, de hele geschiedenis met die twee. Maar lot en noodlot gaan niet altijd hand in hand, zoals de sagen zeggen.’

‘O?’ Thóra was nieuwsgierig. Ze had destijds een naar gevoel gekregen bij de foto’s, maar had gedacht dat dat kwam doordat iedereen die erop stond dood en vergeten was. Ze had zich ongemakkelijk gevoeld bij de gedachte een keihard bewijs in handen te hebben van hoe snel levens in de vergetelheid raakten, maar misschien zat er ook nog wel iets anders achter dat onaangename gevoel. ‘Hoe dat zo?’

Magnús gromde. ‘Hun vader was een van de belangrijkste ondernemers met visserij schoeners hier op het schiereiland. Hij bezat ook twee visbedrijfjes met roeiboten en is daar erg rijk mee geworden. Misschien niet zo rijk als ondernemers van visserijbedrijven tegenwoordig, maar destijds gold hij als een zeer vermogend man. Ik weet niet meer hoeveel schoeners hij bezat, maar het waren er heel wat. Zijn bedrijf was gevestigd in Stykkishólmur.’

‘Werkten de broers bij hem in de zaak?’ vroeg Thóra.

‘Nee,’ antwoordde de oude man. ‘Voordat zij volwassen waren, had hij de hele visserijonderneming al van de hand gedaan en het geld in land geïnvesteerd. Hij kocht een groot deel van de landbouwgrond aan de zuidzijde van het schiereiland. Dat was een slimme zet, want niet lang daarna ging het opeens snel bergafwaarts met de visserij industrie. De trawlervissers namen het over en de meeste, zo niet alle, oude schoenerbedrijven gingen over de kop.’

‘Wist hij dan dat dat zou gaan gebeuren?’

‘Nee, hij was niet helderziend, als je dat soms bedoelt. Hij wilde gewoon niet dat zijn zoons naar zee zouden gaan. Hij had te vaak meegemaakt dat jongemannen verdronken of verongelukten en wilde niet dat zijn eigen zoons ook zo zouden eindigen. Hij stuurde ze al op jonge leeftijd naar Reykjavík voor hun opleiding. Grímur was een briljante student en werd arts, zoals ik al zei, maar Bjarni zat niet graag met zijn neus in de boeken. Hij was altijd leuk in de omgang, open, iemand die graag een goede grap uithaalde. Bij lange na niet zo serieus als zijn oudere broer. Het is nauwelijks mogelijk twee broers te vinden die meer van elkaar verschillen. Vergeet niet dat ik dit allemaal van horen zeggen heb; ik heb het van mijn vader gehoord, maar hij was een waarheidlievend man die niet de neiging had zijn verhalen op te smukken.’

‘Werkte Grímur hier dan als dorpsarts?’ vroeg Thóra.

‘Ja, hij kwam hier weer wonen en liet de boerderij bouwen die hij Kreppa noemde. Van zijn werk als arts kon hij niet leven, dus hield hij zich daarnaast ook nog wat met landbouw bezig. Hij probeerde er wel zijn werk van te maken, maar was er niet zo heel erg goed in. Maar toen Bjarni zich op de landbouw ging toeleggen, ging het hem voor de wind. Later verdiende hij ook heel veel geld met beleggen.’

‘Wat was dan de tragedie?’ drong Thóra aan. Tot dusverre klonk het allemaal behoorlijk positief.

‘De tragedie, ach, ja,’ zei Magnús ernstig. ‘Het was de schuld van de liefde, zoals zo vaak. Bjarni trouwde heel jong, met een buitengewoon mooie vrouw. Haar naam was Adalheidur.’ De oude man keek er weemoedig bij. ‘Ik was nog maar een jongetje, maar ik zal haar nooit vergeten. Zij onderscheidde zich van iedereen om haar heen. Ze was de mooiste vrouw uit de wijde omtrek en nog lief ook. Ze werkte heel hard. Bjarni had haar leren kennen in Reykjavík en toen ze hier kwamen wonen wist ze helemaal niets van het boerenbedrijf. Ze kleedde zich altijd alsof ze naar een feest ging, je kent dat type wel. Je begrijpt dat de plaatselijke bevolking weinig vertrouwen in haar had als vrouw van een boer, maar zij liet iedereen versteld staan. Ze deed haar uiterste best om te leren hoe alles in zijn werk ging. Er was heel wat durf en hard werken voor nodig, maar ze liet iedereen versteld staan, dat kan ik je wel vertellen.

Kristrún, Grímurs vrouw, was heel anders. Zij kwam uit deze streek en werkte net zo hard als Adalheidur, maar niet op dezelfde manier. Ze deed trouw haar werk, maar Adalheidur had altijd een glimlach op haar gezicht en lachte als er iets verkeerd ging. Ze pasten heel goed bij hun echtgenoten, dat wel. Bjarni was vrolijk, maar Grímurs gezicht stond altijd op onweer.’

‘Is Adalheidur jong gestorven?’ vroeg Thóra, toen ze eraan dacht hoe de vrouw opeens van de foto’s was verdwenen.

‘Ja,’ zuchtte Magnús. ‘Ze hadden een kind, een dochtertje dat Gudný heette. Een mooi meisje, het evenbeeld van haar moeder. Niet lang daarvoor hadden Grímur en zijn vrouw ook een dochter gekregen. Haar naam was Edda, maar zij stierf rond de tijd dat Gudný werd geboren en dat veroorzaakte spanningen tussen de beide vrouwen. Grímurs vrouw beschuldigde Adalheidur ervan haar dochtertje te hebben vergiftigd, wat belachelijk was, maar de vrouw was buiten zichzelf van verdriet en op het moment dat ze het zei waarschijnlijk niet helemaal toerekeningsvatbaar. De verhouding tussen de broers bekoelde, zozeer zelfs dat ze niet eens meer met elkaar spraken toen het noodlot toesloeg.’

‘Het noodlot?’ echode Thóra.

‘Ja, Adalheidur stierf aan bloedvergiftiging en er wordt beweerd dat Grímurs vrouw krankzinnig werd. Zij werd jarenlang niet meer gezien, zodat de twee broers alleen achterbleven: de een als jonge weduwnaar met een klein dochtertje en de ander met een geesteszieke vrouw maar zonder kinderen. Hun trots weerhield hen ervan hun band weer op te bouwen, zodat zij genoodzaakt waren hun moeizame gevecht in eenzaamheid te voeren. Veel later kregen Grímur en Kristrún nog een dochter. Haar naam was Málfrídur; zij werd vlak voor de oorlog geboren. Zijn vrouw stierf naar verluidt in het kraambed, hoewel er ook geruchten waren dat zij zelfmoord had gepleegd en dat Grímur met de overlijdensakte had geknoeid. Die schreef hij zelf. Maar volgens mij zijn er geen redenen om dat te geloven: Kristrún was inmiddels niet zo jong meer en zoals je weet doen er zich bij oudere vrouwen veel meer problemen voor tijdens de bevalling.’

‘O, ja,’ beaamde Thóra. ‘En is het ooit nog tot een verzoening gekomen tussen de broers?’

‘Nee, maar toen Bjarni ziek werd was er toch wel weer enig contact tussen de beide huishoudens.’

‘Hij kreeg toch tuberculose?’ vroeg Thóra, die zich herinnerde wat Sóldís haar had verteld.

‘Ja,’ antwoordde Magnús. ‘Hij sloot zichzelf op en weigerde naar een sanatorium in Reykjavík te gaan. Hij stierf een paar jaar later.’ Hij zuchtte diep. ‘Maar pas nadat hij Gudný, zijn dochter die hem verzorgde, had besmet. Het duurde niet lang voordat ook zij overleed. Tijdens hun ziekte hield zijn broer de boerderij gaande, maar het zou heel anders zijn gelopen als Bjarni gewoon naar Reykjavík was gegaan om zich te laten behandelen.’ Magnús schudde spijtig zijn grijze hoofd. ‘Niet veel later verhuisde Grímur naar Reykjavík met zijn dochter, Málfrídur. Hij was de enige erfgenaam van zijn broer, dus hij hoefde de boerderij en andere bezittingen hier op het schiereiland niet te verkopen. Hij heeft echter ook niet lang meer geleefd. Een paar jaar nadat hij hier is weggegaan is ook hij gestorven. Hij had ernstige problemen met zijn geestelijke gezondheid, een beetje zoals zijn vrouw.’