Выбрать главу

Matthew keek beteuterd. ‘Dat was eigenlijk niet wat ik bedoelde, en ik had er ook geen andere gasten of een auralezer bij willen uitnodigen.’

Thóra bloosde, maar deed net of ze hem niet begreep. ‘Kom op, dan gaan we. Zoals je al zei, ik moet de tijd die ik nog heb zo goed mogelijk gebruiken.’

Eiríkur staarde naar de tarotkaarten die hij had neergelegd. Pentakels Koning — goed. De Dood — slecht. Hij streek met zijn vinger langs de rand van de kaart waarop de Dood stond afgebeeld en dacht na. Hij had twee keer achter elkaar precies dezelfde kaarten neergelegd, en hij mocht dan geen tarotdeskundige zijn, maar hij wist wel dat de kans daarop uitermate klein was. Wat wilden de kaarten hem duidelijk maken? Hij vroeg zich af of hij er misschien iemand bij moest halen die meer over de tarot wist, maar kwam tot de slotsom dat dat te veel moeite was. Dan zou hij het knusse personeelsverblijf moeten verlaten om naar het hotel te gaan en daar had hij echt geen zin in. Er was geen vaste telefoonverbinding en hij wist hoe slecht de mobiele ontvangst hier was. Bovendien gebruikte Eiríkur nooit een mobiele telefoon. Als auralezer wist hij dat de golven die die dingen uitstraalden op z’n zachtst gezegd een slechte invloed hadden. Hij liep liever naar de dichtstbijzijnde vaste telefoon dan in een mobieltje te gaan zitten kletsen in de wetenschap dat zijn aura met elk woord dat hij zei zwakker werd. Nee, hij kon dit vast zelf wel uitleggen. Hij legde zijn voorhoofd op zijn handpalm en staarde geconcentreerd naar de kaarten. Pentakels Koning. De Dood.

Eiríkur schoot overeind. Kon het zo zijn dat de Dood geen betrekking had op zijn eigen dood, of op die van iemand die hem na stond, maar gewoon op de dood van de architect? Hij knikte bij zichzelf. Natuurlijk. Het voorspelde dat haar dood een grote impact zou hebben op zijn leven. Daarom verscheen deze kaart telkens weer. Maar hoe zat het dan met de Pentakels Koning? Eiríkur wist wel iets van de tarot en meende zich te herinneren dat de Pentakels Koning naar geld verwees. Hoe paste dat in elkaar? Kon het zijn dat hij rijk zou worden door haar dood? Hij had haar gewaarschuwd. Haar aura was zo zwart geweest als een donderwolk, en dat voorspelde nooit veel goeds. Kon hij deze voorspelling wellicht gebruiken om reclame te maken voor zijn diensten? Verrekte jammer dat zij de enige was geweest aan wie hij het van tevoren had verteld. Nu was hij de enige die het verhaal kon vertellen en iedereen zou denken dat hij het uit zijn duim zoog.

Met een zacht gegrom trachtte Eiríkur zijn verlangen naar een sigaret te onderdrukken. Jónas keurde het af als zijn personeel rookte en Eiríkur had er een hekel aan om het stiekem te moeten doen, als een tiener. Hij was te oud om op zijn hurken achter een muurtje te moeten zitten, in de hoop dat niemand hem zou zien. Zielig gewoon. Misschien was het terecht om de voedingsdeskundige en de personal trainer te verbieden om te roken, maar welke gast zou er in vredesnaam iets op tegen hebben dat een auralezer af en toe een sigaret opstak? Niemand, natuurlijk. Eiríkur schrok op — zijn overpeinzingen over roken hadden een andere gedachte bij hem doen opkomen. Wat had Vigdís ook weer gezegd? Het lichaam was op een vrijdag gevonden en Birna was al niet meer gezien sinds donderdagavond; de avond dat hij even uit de seance was weggeglipt om stiekem een sigaretje te roken. Opeens begreep hij wat hij op dat moment niet had beseft — wat die persoon van plan was geweest. Natuurlijk, hij had de moordenaar gezien. En dan zeggen ze nog wel dat er niets goeds kan voortkomen uit roken, dacht hij tevreden bij zichzelf.

Eiríkur verzamelde de kaarten en glimlachte. Nu snapte hij hoe de Pentakels Koning in verband stond met de moord, die werd verbeeld door de Dood. Het geld was voor hem, want om rijk te worden moest je soms je handen vuil durven maken. Over het bedrag moest worden onderhandeld — geheimhouding was immers goud waard? Maar hij was een eerlijk mens en keek niet zo nauw. Hij moest alleen wel even naar het hotel om gebruik te maken van de telefoon en hij had ook nog een appeltje te schillen met zijn werkgever, Jónas. Het zou een feest zijn om met hem te kunnen praten zonder mooi weer te hoeven spelen om zijn baantje te behouden. Nu hij financiële onafhankelijkheid in het vooruitzicht had, hoefde hij eindelijk niet meer bij de baas te slijmen.

Hij legde de kaarten terug in het doosje, stond op en liep naar de deur. Er was geen tijd te verliezen; hij moest onmiddellijk met de onderhandelingen beginnen. Hij had zoveel haast dat hij voor de verandering eens niet bleef staan om zichzelf te bewonderen in de kleine spiegel naast de kapstok bij de deur. Had hij dat wel gedaan, dan zou hij hebben gezien dat zijn aura zwaar en donker was. Bijna zwart.

Thóra zuchtte. ‘Dus iedereen is weg?’

Vigdís keek haar onbewogen aan. ‘Nou, zo zou ik het niet willen noemen, maar de meeste mensen bezoeken bezienswaardigheden of ondernemen andere activiteiten tijdens hun verblijf. We krijgen hier maar weinig gasten die inchecken en vervolgens in hun kamers blijven zitten wachten om jou te ontmoeten.’

Matthew, die geen woord had verstaan van wat ze zei, keek Vigdís vriendelijk aan. ‘Mooie dag,’ zei hij in het Engels.

‘Heel mooi,’ beaamde Vigdís. ‘Misschien is dat wel de reden waarom er zo weinig mensen binnen zitten.’ Ze wendde zich weer tot Thóra. ‘Ik wil niet onbeleefd zijn, maar ik kan je gewoon niet helpen. Tegen etenstijd druppelen de meeste mensen wel weer binnen. Nieuwe gasten komen natuurlijk vroeger om in te checken, maar volgens mij is er vandaag nog niemand aangekomen.’

‘Verdomme,’ zei Thóra. ‘En er zijn ook geen personeelsleden vrij met wie ik even snel een babbeltje kan maken?’

Vigdís schudde haar hoofd. ‘Er is niet veel personeel aanwezig en iedereen heeft het heel erg druk. Na het avondeten krijgen ze het weer wat rustiger.’ Ze wierp hen een argwanende blik toe. ‘Wat is eigenlijk de bedoeling?’

‘Niets bijzonders,’ zei Thóra. ‘We wilden alleen iets meer te weten komen over Birna — wat ze deed, met wie ze zoal omging. Misschien beschikt iemand over informatie die een verklaring kan geven voor haar dood.’

‘De moord op haar, zul je bedoelen,’ wees Vigdís haar terecht. ‘Als je echt helemaal op een dood spoor zit, kun je altijd nog naar de kerk gaan. Ik weet dat Birna daar wel eens naartoe ging, want dan kwam ze bij mij de sleutel halen.’

‘Kerk?’ vroeg Thóra. ‘Welke kerk?’

‘Een klein kerkje, niet ver hier vandaan. Het hoort in feite niet bij het hotel, maar wij hebben wel de sleutels. Er komen wel eens bussen met toeristen om het te bekijken. Buitenlanders vinden het heel pittoresk.’ Vigdís reikte onder de balie en overhandigde hen een oude sleutel. ‘Bij het omdraaien moet je een beetje tegen de deur duwen.’

Matthew pakte de sleutel aan en Vigdís vertelde hoe ze er konden komen. ‘Het kerkje dateert dan wel uit 1864, maar wordt nog steeds gebruikt door de bewoners van de boerderijen uit de omgeving, dus zorg dat je geen rommel maakt.’ Vigdís geeuwde. ‘Ik weet nog dat Birna ontzettend opgewonden deed over het kerkhof. Ik geloof dat ze op zoek was naar een grafzerk.’

Hij had de hele kamer overhoopgehaald. Hij had alles opengetrokken en uit elkaar gehaald maar niets gevonden. Wat had dat stomme wijf ermee gedaan? Hij zuchtte geërgerd, maar lette er wel op dat hij het heel zachtjes deed. Vond hij het nou maar, dan kwam er eindelijk een eind aan dit hele vervelende verhaal. Hij legde een oor tegen de deur en luisterde. Op de gang leek alles rustig. Hij draaide zich weer om naar de kamer. Moest hij nog verder zoeken, of accepteren dat het hier niet was? Verder zoeken leek geen zin te hebben. Hij liep naar de deur die toegang gaf tot de tuin en gluurde voorzichtig tussen de gordijnen door. Niemand te zien. Hij opende zachtjes de deur en sloop naar buiten, de frisse lucht in. Toen duwde hij de deur weer dicht en liep weg, terwijl hij intussen zijn handschoenen uittrok en in zijn zak stopte. Waar was het in vredesnaam?