Выбрать главу

Wel was er iets vreemds aan de inschrijvingen van 1941, waar de linkerpagina eindigde met de naam van een bruid, terwijl de pagina rechts ervan over een begrafenis leek te gaan. ‘Dat is vreemd,’ zei ze peinzend, terwijl ze het boek wat wijder opende om de verbindingsnaad in het midden te bekijken. Ze gaf het aan Matthew. ‘Moet je zien,’ zei ze, ‘er is een pagina uitgescheurd. Misschien wel twee.’

Matthew bekeek het boek en knikte. ‘Je hebt gelijk,’ antwoordde hij, en hij gaf het boek weer aan Thóra. ‘Bizar. Wie doet nu zoiets? Iemand die een huwelijk wilde uitwissen?’

‘Of iemand die de doop van een kind wilde uitwissen,’ zei Thóra. ‘Als je de naam van een kind uit die tijd uit het geboorteregister verwijdert, heb je zo ongeveer elk spoor van dat kind uitgewist. Ik weet niet of het landelijk register in die tijd al bestond, maar zelfs als dat wel zo is, dan kunnen we er niet zeker van zijn dat er op het platteland op de juiste manier mee werd omgegaan. Het kan in elk geval niet al te moeilijk zijn geweest om jezelf, of iemand anders, buiten het systeem te houden.’

Nadat Thóra alle boeken had doorgebladerd zonder een spoor van Kristín tegen te komen, zetten ze de boeken weer terug.

Buiten, op het kerkhof, hoefden ze niet veel graven te bekijken om te zien hoezeer de tijden veranderd waren. De meeste graven op het kleine kerkhof hadden inscripties als jongen — doodgeboren of meisje — ongedoopt. In veel gevallen lagen verschillende kinderen van dezelfde ouders naast elkaar, of diende één grafsteen voor een groepje kinderen uit één gezin. In de hoop namen tegen te komen die ze herkende, bestudeerde Thóra elke inscriptie met grote zorgvuldigheid. Ze vond twee grafzerken met de naam Kristín erop, maar in beide gevallen had degene die er begraven lag een hoge leeftijd bereikt. Het leek haar onwaarschijnlijk dat deze vrouwen iets te maken hadden met de inscriptie onder de dakbalken.

Uiteindelijk kwamen ze bij twee aangrenzende graven die van elkaar werden gescheiden door een laag hekje. Beide graven hadden opvallend grote en indrukwekkende grafzerken van minstens anderhalve meter hoog en gehouwen uit een lichte steensoort. Ze waren bedekt met oranje mos of korstmos. Op de ene stond een afbeelding van een slang die zich omdraait om in zijn eigen staart te bijten, en een olielamp. Thóra herkende geen van beide symbolen, maar herinnerde zich wel dat er op het omslag van de Gideon-bijbel een olielamp stond. Ze vroeg Matthew of de afbeeldingen hem iets zeiden, maar dat was niet het geval. Ze las de inscriptie, die de namen vermeldde van de familie die op Kirkjustétt had gewoond, de boerderij die tegenwoordig deel uitmaakte van Jónas’ hotel. Helemaal bovenaan stond het gezinshoofd: bjarni thórólfsson, landbouwer op kirkjustétt, geb. 1896 overl. 1944. Daaronder stond: zijn vrouw, adalheidur jónsdóttir, geb. 1900 overl. 1928. En daaronder stonden nog twee namen: bjarni, geb. 1923 overl. 1923 en gudný, geb. 1924 overl. 1945.

‘Dat zijn de mensen van de foto waarvan ik je heb verteld, de mensen die Magnús Baldvinsson heeft gekend.’ Matthew hoefde geen IJslands te kennen om het opschrift van de zerk te kunnen begrijpen, dus bukte hij zich om het te lezen. Thóra vervolgde: ‘Volgens Magnús zijn de boer en zijn dochter aan tbc bezweken en zijn vrouw jaren eerder al aan bloedvergiftiging.’ Ze wees naar de data achter Adalheidurs naam. ‘Een meisje dat voor Jónas werkt beweert dat er op de boerderij sprake was van incest. Vermoedelijk tussen Bjarni en zijn dochter, Gudný.’

‘We kunnen er niet zomaar van uitgaan dat dat waar is,’ zei Matthew. ‘Hoe kan een meisje van die leeftijd iets weten over een geval van incest dat zeventig jaar geleden heeft plaatsgevonden?’

‘Haar grootmoeder had het haar verteld,’ zei Thóra. ‘En uit principe denk ik dat grootmoeders geen leugens vertellen.’

‘Niet alle grootmoeders zijn hetzelfde,’ grinnikte Matthew. ‘Ik zou zo’n verhaal maar liever met een korreltje zout nemen, ook al wordt het verteld door een lief oud dametje.’

‘Je zult wel gelijk hebben,’ gaf Thóra toe. ‘En omwille van Gudný hoop ik maar dat het een onzinverhaal is.’ Toen wees ze naar de naam van het zoontje dat in zijn eerste levensjaar was overleden. ‘Het viel me op de foto’s al op dat Adalheidur zwanger leek, maar er waren geen foto’s van een baby. Misschien heeft hij maar een paar dagen geleefd.’

‘Zoals de meeste kinderen hier,’ zei Matthew, met een gebaar naar de andere graven. ‘Meer dan de helft van deze overledenen zijn volgens mij kinderen die de kleuterleeftijd niet eens hebben bereikt.’

‘Het lijkt inderdaad alsof de mensen uit deze streek moeite hadden hun kinderen gezond groot te brengen,’ zei ze, terwijl ze om zich heen keek. ‘Tenzij de zuigelingensterfte in heel IJsland zo hoog was.’ Ze huiverde. ‘Godzijdank behoort dat allemaal tot het verleden,’ zei ze, terwijl ze naar de volgende grafsteen liep, die iets bescheidener was. ‘Dat is vreemd.’ Hij leek halfleeg. ‘Maar twee inscripties: zijn vrouw, kristrún valgeirsdóttir, geb. 1894 overl. 1940 en daaronder edda grímsdóttir, geb. 1921 overl. 1924. Thóra keek Matthew aan. ‘De naam van de echtgenoot ontbreekt, maar dat moet Grímur Thórólfsson zijn, de oudste broer. De vrouw heeft dezelfde naam als zijn echtgenote en het kind dezelfde als zijn dochtertje.’

‘Denk je dat hij de “papa” is die Kristín heeft vermoord? Misschien was het niet de gewoonte een moordenaar bij zijn gezinsleden te begraven,’ zei hij. ‘Of zou het kunnen dat hij nog leeft? Hoe dan ook, hier ligt hij niet begraven.’

Thóra schudde haar hoofd. ‘Nee, dat kan niet kloppen. Magnús zei dat Grímur een paar jaar na zijn verhuizing naar Reykjavík is overleden.’

‘Waar is hij dan?’ vroeg Matthew. ‘Dan zou hij hier moeten liggen. Er is ruimte genoeg voor zijn naam. Het ziet er raar uit, die lege plek.’

Thóra draaide zich om en keek het kerkhof rond. ‘Hij kan hier niet begraven liggen, anders zou zijn naam op de steen moeten staan.’ Ze wandelden het hele kerkhof over, maar vonden Grímurs, noch Kristíns graf. ‘Misschien was Kristín toch wel gewoon een kat,’ zei Thóra somber, toen ze het piepende hek achter zich sloten.

‘Maar hoe zit het dan met die ontbrekende bladzijde in het kerkregister? Ik denk dat we een praatje moeten gaan maken met de broer en zus die Jónas het land hebben verkocht,’ zei Matthew. ‘Je zou die spokenonzin als voorwendsel kunnen gebruiken om ze uit te horen over de geschiedenis van de boerderij, en over Grímur en Kristín.’

Thóra knikte peinzend. Dat was niet zo’n slecht idee…

Nadat Elín Thórdardóttir had opgehangen, hield ze nog even haar hand op de telefoon. Ze slaakte een diepe zucht, pakte hem weer op en bracht hem naar haar oor. Ze draaide snel een nummer en wachtte ongeduldig tot er werd opgenomen. ‘Börkur,’ zei ze ademloos, ‘moet je nu eens horen!’

‘Wat is er, Elín? Het komt nu even niet zo goed uit.’ Börkur was altijd chagrijnig wanneer zijn zus hem belde. ‘We hebben hier een beetje een toestand.’

‘Wat is er aan de hand dan?’ vroeg Elín, ook al wist ze dat het te maken moest hebben met Svava, Börkurs vrouw, die een enorme zenuwpees was en altijd op het punt stond om van een kleinigheid een zenuwinzinking te krijgen.

‘Dat gaat je niet aan,’ bromde Börkur. ‘Wat is er?’

Elín was gewend aan zijn onvriendelijkheid en besteedde er geen aandacht aan. Eerlijk gezegd had ze er zelfs wel plezier in hem op de kast te jagen. Zij was er altijd op tegen geweest het land te verkopen, maar was uiteindelijk toch gezwicht voor zijn onophoudelijke gezeur. Het was jammer dat hun moeder zich niet tegen het plan had verzet, want het land was van haar geweest, ook al zou de opbrengst ervan naar haar kinderen gaan. Börkur had haar overgehaald om het te verkopen. Nu had Elín de kans wraak te nemen op haar broer voor zijn bazigheid. ‘Ik ben gebeld door ene Thóra. Zij is de advocate van Jónas, die Kirkjustétt en Kreppa heeft gekocht.’ Ze liet opzettelijk een stilte vallen, om hem te dwingen verder te vragen.