‘Nee, we zijn hier niet geweest,’ zei het meisje, nog hijgend van de inspanning. ‘We waren van plan samen naar de seance in het hotel te gaan, maar uiteindelijk ben ik alleen gegaan omdat ik de rolstoel niet over een enorme kuil kon krijgen die dwars over de oprit was gegraven. Dat was echt jammer, want er is hier in de omgeving niet veel te doen en Steini had zich erop verheugd.’ Ze rolde met haar ogen naar Thóra. ‘Achteraf heeft hij er niet veel aan gemist. Het was nogal lachwekkend en volgens mij was dat medium een bedrieger.’
Thóra vroeg maar niet of het meisje soms dacht dat er ook echte bestonden. Ze keek achterom naar de baai. ‘Wilden jullie een strandwandeling gaan maken?’ vroeg ze.
‘We wilden alleen even gaan kijken waar het lichaam is gevonden,’ antwoordde het meisje, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. ‘Wij kenden de overleden vrouw.’
Dit was een opluchting voor Thóra. Nu hoefde ze dus niet voorzichtig om het onderwerp van de moord heen te draaien. ‘Wat toevallig,’ zei ze, zo nonchalant mogelijk. ‘Wij waren hier om precies dezelfde reden. We wilden zien waar het is gebeurd.’
Het meisje keek haar sprakeloos aan. ‘Echt waar? Kenden jullie haar ook?’
Thóra schudde haar hoofd. ‘Nee, niet echt. Maar we hadden indirect wel met haar te maken. Ik ben Thóra.’
Het meisje stak haar hand uit. ‘Berta.’ Ze draaide zich om en liet haar blik over het strand dwalen. ‘Het is verschrikkelijk,’ zei ze verdrietig. ‘Ik hoorde op het nieuws dat ze was vermoord.’ Ze keek Thóra weer aan. ‘Waarom heeft iemand haar in vredesnaam willen vermoorden?’
‘Ik heb geen idee,’ zei Thóra eerlijk. ‘Misschien had het niets met haar persoonlijk te maken. Misschien was ze gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plek en is ze de een of andere gestoorde tegen het lijf gelopen.’
‘Denk je?’ vroeg Berta, met een angstige blik in haar ogen. ‘Hier?’
‘Nee,’ zei Thóra. ‘Ik betwijfel het. Maar het lijkt me altijd nog waarschijnlijker dan dat een geest het heeft gedaan.’
‘Een geest!’ riep Berta uit, terwijl alle kleur wegtrok uit haar gezicht. ‘Van de vissers misschien? Dit is hetzelfde strand waar zij zijn aangespoeld.’ Ze huiverde. ‘Ik heb dit altijd een beetje een akelige plek gevonden.’
Thóra keek het meisje verbijsterd aan. Ze had eigenlijk verwacht dat ze in de lach zou schieten toen ze over geesten begon. Blijkbaar vond men in deze contreien de ‘ondoden’ niet iets om lacherig over te doen. ‘Geloof jij in geesten?’ vroeg ze voorzichtig.
‘O, ja,’ antwoordde Berta hartstochtelijk. ‘Het spookt hier. Absoluut. Na zonsondergang ben ik echt bang.’
Thóra wist niet wat ze moest zeggen, maar knoopte wel in haar oren dat Berta dus een potentiële getuige was als het ooit tot een compensatieclaim voor het ‘spoken’ zou komen. Ze schoten aardig op naar de top van de heuvel en Thóra besloot de geesten even te laten voor wat ze waren en meteen maar ter zake te komen. ‘Waar kende je Birna van?’
‘Zij was de architect van het hotel. De grond was vroeger van mijn moeder en ik hielp haar een beetje.’ Ze keek voor zich, waar Matthew nog steeds ingespannen bezig was de rolstoel naar boven te duwen. ‘Ze was erg aardig.’
Thóra drong niet aan, maar ging ervan uit dat de blik betekende dat Birna aardig was geweest voor de jongen in de rolstoel. Opeens drong het tot haar door waarom het meisje haar zo bekend voorkwam: ze leek sprekend op Elín, haar moeder, die Thóra had ontmoet bij het opmaken van de verkoopakte. Het zou misschien niet eerlijk zijn haar voor de rechter tegen haar eigen familie te laten getuigen en Thóra hoopte dat het zover niet zou komen, al was het handig dat ze van haar bestaan op de hoogte was. ‘Op welke manier hielp je Birna?’
‘Ze was erg geïnteresseerd in de geschiedenis van deze streek, maar mijn moeder en mijn oom Börkur hadden geen zin om daar met haar over te praten. Ik heb haar verteld wat ik wist en ben voor haar op zoek gegaan naar oude plattegronden en tekeningen. Niet dat ik die heb gevonden, maar ik heb wel wat foto’s voor haar opgediept. Daar was ze erg blij mee.’
‘Weet je nog wat erop stond?’ vroeg Thóra. Ze begreep het niet. In de kelder lagen een heleboel foto’s, meer dan genoeg voor Birna. Misschien leken die allemaal te veel op elkaar — steeds weer diezelfde muur, zij het met andere personen.
‘Ja, het waren voornamelijk foto’s van de oude boerderij en van mijn overgrootvader en overgrootmoeder. Er stonden ook nog andere mensen op, maar die kende ik niet.’ Het meisje zweeg en keek Thóra bezorgd aan. ‘Denk je dat ik die foto’s nog terug krijg? Mama en oom Börkur weten niet dat ik ze aan haar heb uitgeleend.’
‘Vast wel,’ zei Thóra. ‘Als ik jou was zou ik het gewoon aan de politie vragen. Die zullen hier morgen wel zijn. Woon je in de buurt?’
‘Nee, niet echt. Wij hebben een huis in Stykkishólmur dat ik kan gebruiken. Ik probeer zo vaak mogelijk te komen.’ Ze keek Thóra strak aan en fluisterde: ‘Vanwege Steini. Hij wil niet in Reykjavík wonen.’
Thóra knikte. ‘Zijn jullie familie van elkaar?’ vroeg ze. Zij en het meisje waren wat achteropgeraakt, maar niet zo ver dat Thóra haar durfde te vragen wat de jongeman was overkomen. Ze wilde niet dat hij haar zou horen vragen wat er met zijn gezicht was gebeurd.
‘Ja, hij is een neef van vaderskant.’
Een eindje vóór hen bleef Matthew staan en draaide zich buiten adem om. Ze hadden de top van de heuvel bereikt. Thóra begon snel weer over de moord. ‘Heb jij enig idee wie Birna kan hebben vermoord? Had ze een relatie met iemand, of had ze hier vijanden gemaakt?’
Het meisje schudde haar hoofd. ‘Ik geloof niet dat ze vijanden had. Ze heeft het er in elk geval nooit over gehad. En we hebben elkaar best vaak gezien — ik ben bezig oude spullen van de familie uit te zoeken op de oude boerderij in Kreppa en zij kwam daar ook vaak. Het was leuk om met haar te kletsen. Ik weet niet of het belangrijk is, maar ze zei wel dat ze een vriend had.’
‘Een vriend?’ vroeg Thóra gretig. ‘Weet je iets over hem?’
Berta dacht lang na voordat ze antwoordde. ‘Nou, ik weet eigenlijk niet of ik je dit wel mag vertellen. Hij is getrouwd, en daarom hielden ze het geheim. Ze heeft het mij in vertrouwen verteld, want ze wilde er waarschijnlijk toch graag met iemand over praten. En ik wil Birna’s vertrouwen niet beschamen, ook al is ze dood.’
Thóra dacht dat Birna wel heel eenzaam moest zijn geweest om haar geheimen aan zo’n jong meisje toe te vertrouwen. Berta kon niet veel ouder zijn dan twintig. ‘Ik denk dat je het ons toch beter kunt vertellen. Het lijkt misschien gek, maar het zijn meestal liefdesverhoudingen die tot dit soort situaties leiden. En je wilt toch niet dat degene die het heeft gedaan er ongestraft mee wegkomt?’
Berta schudde heftig haar hoofd. ‘God, nee.’ Ze stond nu samen met Thóra bij Matthew en Steini en wist duidelijk niet wat ze moest doen.
‘Zullen we gaan?’ zei opeens een hese stem vanonder de capuchon. ‘Ik wil weg.’
Berta pakte de handvatten van de rolstoel. ‘Oké, Steini,’ zei ze en ze bedankte Matthew voor zijn hulp. Toen wendde ze zich tot Thóra. ‘Misschien zien we elkaar nog wel een keer. Heb je hier een vakantiehuisje?’
‘Nee, wij zitten in het hotel,’ zei Thóra, en ze baalde ervan dat ze de naam van die getrouwde vriend nog steeds niet wist. Ze keek hoe het meisje naar hen zwaaide en langzaam de rolstoel begon te duwen.
Berta had nog maar een paar stappen gezet toen ze zich opeens omdraaide. ‘Hij heet Bergur. Hij is boer en woont op Tunga.’ Toen vervolgde ze zonder verder nog een woord te zeggen haar weg.
Thóra en Matthew zagen het meisje moeizaam verder ploeteren over het hobbelige pad. Toen ze buiten gehoorsafstand waren, keek Matthew Thóra aan. ‘Wat is er in vredesnaam met die arme jongen gebeurd?’
Vigdís leunde over de balie en keek rond. Niemand. Ze keek op de klok en besloot dat er voorlopig vast nog geen gasten terug zouden komen. Ondanks hun verschillende nationaliteiten en interesses, vervielen de meesten al snel in een vast patroon — tussen acht en negen opstaan en na het ontbijt een wandeling maken. In de regel kwamen ze dan pas ’s middags terug. Ze wist dat Jónas zich hier zorgen over maakte, omdat het oorspronkelijk zijn plan was geweest dat gasten meer tijd — en geld — binnen de muren van het hotel zouden besteden. De masseuses, alternatieve genezers, de sekstherapeute, de auralezer en al die andere deskundigen waren er ook al niet blij mee, want zij kregen betaald voor de behandelingen die zij uitvoerden. Alleen ’s avonds en in de weekends hadden ze het drukker en de meesten hadden zich gedwongen gezien speciale aanbiedingen te verzinnen om toch nog iets te verdienen. Jónas verwachtte dat ze meer te doen zouden krijgen zodra tegen het invallen van de winter de IJslanders zouden komen opdagen. Dan kon hij speciale weekendarrangementen gaan aanbieden. Maar de zomer was nog maar net begonnen, en het was nu al duidelijk dat een deel van de staf zou moeten afhaken als de vraag naar hun diensten niet zou toenemen.