Выбрать главу

‘Dus u bent er nog niet aan gewend?’ viel Thórólfur hem in de rede, terwijl hij met zijn vingers op tafel trommelde.

Bergur keek op, verbaasde en bang. ‘Wat bedoelt u?’

‘Dit is het tweede lijk binnen enkele dagen dat u toevallig hebt gevonden. Ik dacht dat het de tweede keer misschien niet meer zo erg zou zijn,’ zei de rechercheur. ‘Nu ik erover nadenk, is het eigenlijk wel ongelooflijk toevallig, vindt u ook niet?’

‘Ik weet niet wat ik daarop moet zeggen,’ fluisterde Bergur. ‘Ik zou het niet kunnen verdragen het nog een keer te moeten meemaken en ik wilde dat het me niet was overkomen. Geen van beide keren.’ Hij richtte zich op en keek Thórólfur recht in de ogen. ‘Ik had hier niets mee te maken, als u dat soms denkt.’

‘Nee, nee, dat zal heus niet, maar toch is het interessant,’ zei de andere man, terwijl hij Bergur vorsend aankeek.

‘Het was een ongeluk,’ zei de boer halsstarrig. ‘Daar twijfelt toch geen mens aan?’

‘Hoe dacht u een dergelijk ongeluk te kunnen verklaren?’ vroeg Thórólfur.

‘Ik zou het niet weten,’ antwoordde Bergur, waarna hij even zweeg. ‘Een jager die de vos heeft achtervolgd tot in de stal. Of iets veel… vreemders.’

‘Wat bedoelt u daarmee?’ informeerde Thórólfur.

‘Er zijn gevallen bekend van mannen die zich in veestallen begeven om… hun verlangens te bevredigen. Misschien was hij zo iemand,’ zei de boer, terwijl hij een kleur kreeg.

‘Dan had hij een kruk of een kist nodig gehad om op te staan, nietwaar? En hoe zit het dan met de vos? En de pinnen?’ beet Thórólfur hem met een stalen gezicht toe. ‘Uw verklaringen zijn allebei nogal onaannemelijk.’

Bergur leunde achterover in zijn stoel. ‘Ik leid dit onderzoek niet, dat doet u. Ik heb geen flauw idee hoe die man daar terecht is gekomen. U hebt het mij gevraagd en ik heb antwoord gegeven. Het enige wat ik weet is dat ik er niets mee te maken heb.’

‘Goed, maar het is nog steeds uw schuur, en…’

‘Het is een stál. Schuren zijn voor vee,’ zei Bergur geërgerd. Zijn boosheid verdween meteen weer en hij voegde er op veel rustiger toon aan toe: ‘Ik geloof niet dat ik hier nog langer met u over wil praten. Ik ben nog steeds niet van de schrik bekomen.’ Hij boog zijn hoofd en keek weer naar de tafel.

‘We zijn bijna klaar,’ antwoordde Thórólfur, die weinig sympathie voelde voor de man tegenover hem. ‘Ik zag binnen een geweer aan de muur hangen. Is dat van u?’

‘Ja,’ zei Bergur. ‘Dat is van mij. Ik kan me niet voorstellen dat u in deze omgeving ook maar één boer zult aantreffen die geen geweer bezit.’ Hij keek geërgerd op. ‘Wat wilt u nu eigenlijk? De man is niet neergeschoten.’

De rechercheur glimlachte kil. ‘Nee, maar de vos wel, als ik me niet vergis. Hebt u die vos doodgeschoten?’

Bergur plukte nerveus aan het verschoten tafelzeil. ‘Nee. Misschien. Ik weet het niet.’

‘O, echt?’ zei Thórólfur op een overdreven verbaasde toon. ‘Zou u daar misschien iets duidelijker over kunnen zijn? Ik weet niet of ik het wel goed heb begrepen. U weet niet of u die vos hebt geschoten?’

Bergur liet het tafelzeil los en keek op. ‘Ik schiet vossen wanneer ik ze zie. Er zit hier een kolonie eidereenden en daar willen we geen roofdieren bij in de buurt hebben, maar ik heb al in geen maanden een vos geschoten, behalve laatst, maar die wist te ontkomen. Ik weet dat ik hem heb geraakt, want ik heb wat bloed en stukjes pels gevonden, maar geen dode vos. Ik dacht dat hij was ontsnapt, maar wie zal het zeggen? Misschien is het wel dezelfde vos.’

‘Inderdaad, wie zal het zeggen?’ echode Thórólfur. ‘Misschien kunt u ons precies vertellen waar dat was, en zo zijn er meer dingen die we nog eens goed moeten bekijken.’

‘Maar niet nu,’ kreunde Bergur, die zichtbaar uitgeput was. ‘Dat kan ik echt niet.’

‘Geen probleem,’ zei Thórólfur joviaal. ‘Nog twee laatste punten en dan hebben we het er later nog wel over. Ten eerste: zijn de stallen normaal gesproken open of op slot? En ten tweede: hebt u de overledene gekend of herkend?’

Bergur keek niet op. ‘De stallen zijn nooit op slot. Dat is tot nu toe nooit nodig geweest.’ Toen hief hij zijn hoofd en keek Thórólfur vermoeid aan. ‘Ik heb geen idee of ik de man heb gekend. Het zou iedereen kunnen zijn, u hebt zelf gezien hoe hij eraan toe was.’

‘Daar hebt u gelijk in,’ zei de rechercheur, terwijl hij opstond. ‘O, sorry, nog één laatste vraag.’

Bergur keek gelaten naar hem op. ‘Wat?’

‘Het is ons opgevallen dat op één wand van de box iets geschreven stond, of beter gezegd gekrast. Het zijn maar een paar letters, maar we vroegen ons af of die er al stonden.’

‘Letters?’ herhaalde Bergur verbaasd. ‘Ik herinner me niet dat daar letters stonden. Wat stond er dan?’

‘Ik had het idee dat er “rer” stond. Zegt dat u iets?’

Bergur schudde zijn hoofd. ‘Niets. Ik heb het nooit gezien en ik weet niet wat het betekent.’ Niets in zijn gezicht wees erop dat hij loog, maar toch kon Thórólfur het gevoel niet van zich afzetten dat Bergur iets te verbergen had. De vraag was, wat?

‘Als ik niet zo’n honger had, zou ik voorstellen ergens anders naartoe te gaan,’ zei Matthew terwijl hij de deur voor Thóra opende. Het restaurant was gespecialiseerd in vegetarische gerechten en ondanks Thóra’s ruwe vertaling van een hele verzameling ingelijste persartikelen in de etalage waarin de keuken werd geprezen, kon Matthew zich er niet erg op verheugen.

‘Bier is een groente,’ grinnikte Thóra. ‘Het wordt in elk geval van groentes gemaakt.’

Matthew schudde treurig zijn hoofd. ‘Ik weet niet waar jij je bierkennis vandaan hebt, maar geloof me, daar klopt niets van.’ Hij liep achter haar aan naar binnen. ‘Je zou bier hooguit een graanproduct kunnen noemen.’

‘Graan, groente,’ zei Thóra, terwijl ze om zich heen keek, op zoek naar een ober. ‘Wat maakt het uit?’ Ze zag aan de bar een vrouw zitten die ze herkende en gaf Matthew een por. ‘Die vrouw daar werkt in het hotel. Misschien kunnen we even met haar gaan praten.’

‘Ik ga daar alleen heen als we er een menukaart kunnen krijgen en meteen kunnen bestellen,’ zei Matthew. ‘En dan alleen nog als ze er zoute pinda’s hebben.’

‘Afgesproken,’ zei Thóra, en ze glimlachte naar de ober die naar hen toe kwam. ‘We willen graag aan de bar beginnen, als dat kan,’ zei ze. ‘Maar we hebben flinke trek, dus het zou geweldig zijn als we de menukaart alvast konden bekijken.’

Ze liepen naar de bar, die vrij klein was vergeleken met het restaurantgedeelte en Thóra ging naast de vrouw op een barkruk zitten. Er stonden maar vier krukken, dus ging Matthew aan Thóra’s andere kant zitten, pal voor een schaaltje pinda’s.

‘Hallo,’ zei Thóra, en ze leunde naar voren zodat de vrouw haar gezicht kon zien. ‘Ken ik jou niet van het hotel? Het hotel van Jónas?’

De vrouw had duidelijk iets te diep in het glaasje gekeken. Voor haar op de bar stond een opzichtig glas met een felgroen drankje erin, en naast het glas lagen verscheidene plastic zwaardjes, met aan elk van de punten een cocktailkers geprikt. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat haar een vraag was gesteld en die tijd gebruikte ze om haar blik te focussen; haar ogen leken te tranen onder haar zware make-up. Maar toen ze begon te praten, klonk ze niet half zo dronken als ze eruitzag. ‘Ken ik jou?’ vroeg ze, vrij duidelijk.

‘Nee, wij hebben elkaar nooit ontmoet, maar ik heb je wel eens gezien. Ik ben Thóra en ik doe een klusje voor Jónas.’ Thóra stak haar hand uit.

De vrouw drukte haar slapjes de hand. ‘O, ja, dat is waar ook. Nu weet ik weer wie je bent. Ik ben Stefanía, de sekstherapeute van het hotel.’

Thóra wist nog net haar gezicht in de plooi te houden, want ze wist wel zeker dat de vrouw haar opgetrokken wenkbrauwen niet op prijs zou stellen. ‘Juist, ja. Heb je het daar erg druk mee?’