Thórólfur glimlachte maar zijn ogen bleven koud. ‘Ik vroeg niet om een college natuurlijke historie.’ Hij streek met zijn vingers door zijn haar. ‘Vertel me dan eens iets anders. Zeggen de letters “rer” u iets?’
De hotelier schudde zijn hoofd. ‘Nee. Ik zou niet weten wat.’ Hij keek naar Thóra. ‘Jij?’
‘Ik heb geen flauw idee,’ antwoordde ze en ze richtte zich tot Thórólfur. ‘Wat betekenen ze?’
‘Dat doet er niet toe,’ zei hij resoluut en veranderde toen van onderwerp. ‘Is er hier in het hotel een naaikamer?’
‘Nee,’ antwoordde Jónas. ‘Hebt u een losse knoop of iets anders wat gerepareerd moet worden?’ vroeg hij, schijnbaar oprecht.
Thórólfur gaf geen antwoord op Jónas’ vraag, maar vervolgde: ‘Doet u ook aan acupunctuur?’
‘Ik persoonlijk niet, maar we hebben het er wel over gehad tijdelijk een acupuncturist in dienst te nemen,’ antwoordde Jónas verbaasd. ‘Het is een oude techniek, maar je kunt er bij alle mogelijke kwalen ongelooflijke resultaten mee bereiken. Ik ken een man die dertig jaar lang een heel pakje Camel zonder filter had gerookt…’ Verder kwam hij niet.
‘Ik weet niet of u het hebt gemerkt, maar we zijn hier niet om over koetjes en kalfjes te praten,’ bromde Thórólfur. ‘Ik stel de vragen; u beantwoordt ze. Bij voorkeur en indien mogelijk met ja of nee.’ Terwijl hij sprak had hij over een van zijn schouders gewreven en Thóra deed een schietgebedje dat Jónas hem geen hete-stenenmassage zou aanbieden.
‘Wat ik wil weten is het volgende: is hier een naaikamer? Wordt hier aan acupunctuur gedaan? Zo niet, is er dan iets anders waarbij spelden of naalden worden gebruikt?’
Jónas dacht even na en antwoordde toen geheel volgens Thórólfurs instructies: ‘Ja.’
De politieman zuchtte. ‘Ja, en…? Wat voor behandeling?’
Thóra maakte een gebaar dat Jónas moest antwoorden. ‘In elke kamer ligt een klein naaisetje, ter grootte van een lucifersdoosje. Het is voor gasten die kleine verstelwerkjes moeten doen aan hun kleren. Ik kan er wel eentje voor u pakken als u wilt. Er zitten verschillende kleuren garen in, een naald, twee of drie knopen en een veiligheidsspeld, als ik het me goed herinner. Dat is alles.’
‘Geen andere spelden?’ vroeg Thórólfur.
‘Nee,’ zei Jónas, zijn hoofd schuddend. ‘Volgens mij niet.’
‘Voordat ik wegga wil ik graag zo’n setje zien,’ zei Thórólfur. ‘En ik wil ook zien waar u die dingen bewaart.’ Hij zweeg even en keek Jónas dreigend aan. ‘Nog één laatste vraag. Er is mij verteld dat er in Birna’s kamer is ingebroken.’
‘Wat?’ riep Jónas uit. ‘Dat wist ik niet. Wie heeft u dat verteld?’
‘Dat gaat u niet aan, tenzij u me kunt vertellen wie het heeft gedaan en wanneer het is gebeurd.’ Thórólfur bleef hem strak aankijken.
‘Ik weet er niets van. Ik ben er niet meer geweest sinds de politie vrijdagmiddag de kamer heeft laten vergrendelen en iedereen heeft verboden daar nog naar binnen te gaan. Ik zweer dat ik het niet ben geweest.’ Jónas sprak snel en nerveus. ‘Ik heb er niets te zoeken.’
‘Dat zegt u,’ zei Thórólfur, die nu eindelijk zijn hoofd boog om op zijn blocnote te kijken. ‘Toch is er iemand geweest die meende er iets te zoeken te hebben. Als u dat niet was, wie dan wel?’ Hij keek weer naar Jónas op.
‘Ik zou het niet weten. De moordenaar, zou ik denken,’ zei Jónas gespannen.
‘Was dat alles?’ viel Thóra hen in de rede. ‘U had het over “één laatste vraag”, en die heeft Jónas nu beantwoord. Kunnen we nu gaan?’
Thórólfur wapperde achteloos met zijn hand. ‘Ga uw gang. Maar morgen wil ik u beslist nog een keer spreken,’ zei hij tegen Jónas. ‘Dus ga vooral niet weg.’
Jónas keek hem met grote ogen aan en voordat hij zijn mond kon opendoen, antwoordde Thóra: ‘Nee, natuurlijk niet. Wij gaan nergens naartoe. Ik wil u er wel aan herinneren dat ik er altijd bij wil zijn wanneer Jónas wordt ondervraagd. Ik neem aan dat dat geen probleem is.’
‘Nee, nee,’ antwoordde Thórólfur. ‘Waarom zou het?’
Thóra en Jónas verlieten het kantoor dat hij de politiemensen ter beschikking had gesteld — als je het een kantoor kon noemen. Het werd gebruikt als voorraadkamer voor schoonmaakspullen, maar er stond toevallig ook een bureau dat nergens anders paste. Er waren stoelen aangerukt die zo goed en zo kwaad als het ging in de beperkte ruimte waren neergezet, maar het resultaat was enigszins onconventioneel. Zodra ze de kamer binnen waren gegaan, was het Thóra opgevallen hoe weinig bedreigend die eruitzag. Ze vroeg zich af of de politie daar nadeel van zou ondervinden gedurende hun inleidende vraaggesprekken. Nu ze echter een tijdje binnen had gezeten, besefte ze dat de geur van desinfecterende middelen zo overweldigend was dat het de weinig indrukwekkende sfeer meer dan compenseerde. Ze was ongelooflijk opgelucht dat ze er weg kon en haar hoofd tolde. Vossen? Spelden? rer?
Jónas zat achter elkaar glazen cognac achterover te slaan. Hij had Thóra en Matthew bij hem thuis uitgenodigd, omdat zij hem na de ondervraging had willen spreken. Zijn appartement was klein en gezellig en bevond zich in het hotel zelf. Thóra zat naast Matthew op een zachte leren bank, met een glas water in haar hand en een prachtig uitzicht over de gletsjer in het westen. Jónas zat in een stoel naast hen.
‘Ze denken dat ik Birna en die man heb vermoord,’ klaagde hij en hij nam nog een slok cognac. ‘Weet je zeker dat je geen cognacje wilt? Je wordt er echt rustig van.’
‘Weet jij meer dan wat je de politie zo-even hebt verteld?’ vroeg Thóra. ‘Over die vossen en spelden? En letters?’
‘Ik heb geen flauw idee, echt niet,’ antwoordde hij. ‘Ik weet niets over die man en nog minder over vossen, spelden en letters. Ik hád het niet meer. Ik dacht dat hij me in de val wilde laten lopen.’
‘Dat lijkt me hoogstonwaarschijnlijk,’ verzekerde Thóra hem. ‘Maar het was wel erg vreemd.’ Ze wachtte tot Jónas zijn glas leeg had en zijn hand uitstak om nog eens in te schenken. ‘Je moet me één ding vertellen, Jónas.’ Hij keek opzij. ‘Wist jij dat Birna iets had met een boer hier uit de buurt? Een getrouwde man?’
Jónas kreeg een kleur. ‘Nou, ik had er wel een vermoeden van, ja,’ zei hij, met een eigenaardige uitdrukking op zijn gezicht.
‘En dan weet je waarschijnlijk ook dat diezelfde boer de eigenaar is van die stallen?’ ging ze verder.
‘Ja, dat wist ik,’ zei hij, ‘maar dat wilde ik niet zeggen.’
‘Waarom niet?’ vroeg ze.
‘Daarom niet,’ antwoordde Jónas, en hij nam nog een slok.
‘Is de reden misschien dat je zelf een verhouding met haar hebt gehad en niet het risico wilde lopen er dieper bij betrokken te raken?’ zei ze.
‘Misschien,’ antwoordde Jónas gemelijk.
‘Waarom heb je me niet verteld dat jullie samen iets hadden?’ riep Thóra boos uit.
‘Het stelde niets voor, niets,’ antwoordde hij. ‘Ik had geen enkele reden om haar iets aan te doen.’
‘Dus jullie zijn als vrienden uit elkaar gegaan?’ vroeg ze. Ze keek opzij naar Matthew, die een geeuw onderdrukte. Ze voerde het gesprek in het IJslands, zodat Jónas zo natuurlijk mogelijk zou reageren. Die arme Matthew zat er voor spek en bonen bij en keek uit het raam naar de gletsjer. Ze bewonderde zijn geduld; haar ex zou haar al een paar keer hebben aangestoten om te vragen of ze eindelijk naar huis konden.
‘Ja, daar komt het wel op neer,’ antwoordde Jónas. Hij keek een beetje glazig uit zijn ogen, maar Thóra kon niet zien of dat door vermoeidheid kwam — het was middernacht geweest — of door de alcohol. ‘Ik had er nog wel even mee door willen gaan, maar zij wilde er een punt achter zetten. Ze vond me te oud.’