‘Dat klinkt alsof je er niet bepaald gelukkig mee was,’ zei Thóra. ‘Is ze na jou meteen iets met Bergur begonnen?’
‘Ja,’ zei Jónas met een chagrijnige blik. ‘Zo kun je dat wel zeggen, ja.’
‘Je lijkt me behoorlijk boos,’ zei Thóra. ‘Misschien zie ik iets over het hoofd, maar ik vind het nogal vreemd dat je gezien de omstandigheden toch wilde dat ze hier bleef werken, ook al zijn jullie als vrienden uit elkaar gegaan.’
‘We zijn echt als vrienden uit elkaar gegaan, ik lieg niet,’ zei hij. ‘Wat kon ik eraan doen? Zij wilde mij niet meer. Zo gaat dat soms in het leven. Ze was een goede architect en ze begreep mijn plannen voor de ontwikkeling van dit gebied. Ik ben mans genoeg om mijn werk gescheiden te houden van wat ik in mijn vrije tijd doe.’
‘Mooi zo,’ zei Thóra. ‘Laten we hopen dat andere getuigen je verhaal bevestigen wanneer ze worden verhoord.’ Ze keek hem streng aan. ‘Zo niet, dan zal dat geen beste indruk maken.’
‘Waarom niet?’ vroeg Jónas, beledigd. ‘Mag ik soms geen vriendinnetjes hebben?’
‘Natuurlijk wel,’ zei Thóra, lichtelijk geërgerd. ‘Maar je begrijpt best wat ik bedoel. En dan nog iets… wie is die man in de stallen? Misschien is het Bergur wel. Wat dan?’
Hij werd bleek. ‘Ik… ik weet het niet.’
Thóra maakte aanstalten om op te staan. ‘Ik wil je geen al te somber beeld schetsen. We weten nog niet eens of het een ongeluk was of iets ergers.’
Jónas keek haar aan. ‘Denk je echt dat de politie mij vragen zou komen stellen over vossen en raadselachtige letters als er een boerenknecht van een hooizolder was gevallen? Nee, het heeft iets te maken met wat hier is gebeurd.’
Matthews arm lag lichtjes om Thóra’s schouders terwijl ze op het strand naar de branding stonden te kijken. Ze had hem voorgesteld om voor het slapengaan nog even een eindje te gaan wandelen, omdat de geur van desinfecterende middelen nog in haar neus zat en haar als ze niet uitkeek een migraine zou bezorgen. Ze deed haar ogen dicht en stond net op het punt iets romantisch te zeggen toen haar telefoon ging.
‘Je zou bijna gaan denken dat het hotel de enige plek in deze omgeving is waar je geen ontvangst hebt,’ verzuchtte Matthew.
Thóra nam snel op.
‘Hallo, Thóra. Sorry dat ik je zo laat nog bel,’ zei een vrouwenstem. ‘Je spreekt met Dísa, je buurvrouw.’
‘O, hallo,’ zei Thóra, verbaasd. Stond haar huis in de fik?
‘Ik heb het al eerder geprobeerd, maar ik denk dat je telefoon uitstond,’ zei Dísa verontschuldigend.
‘Nee, ik zit op Snaefellsnes en je hebt hier nauwelijks ontvangst,’ zei Thóra, en ze hoopte dat haar buurvrouw meteen zou zeggen wat er aan de hand was. ‘Het wisselt nogal.’
‘Ja, ik wist dat je de stad uit was. Daarom heb ik je gebeld. Ik heb om een uur of elf iemand zien wegrijden met jouw suv, met de caravan erachter. Dat vond ik een beetje vreemd. Heb je hem aan iemand uitgeleend?’
‘Nee,’ zei Thóra, stomverbaasd. ‘Bedankt, Dísa. Ik zal meteen nagaan of iemand hem heeft geleend, en zo niet, dan bel ik de politie. Nogmaals bedankt.’
Ze hing op en zag dat er zes sms-berichten voor haar waren. Ze opende de meest recente. Er stond: ‘bel me zsm — gylfi is weg en heeft soley meegenomen.’
Thóra schoot in de lach, die meteen daarna overging in gekreun. Ze keek Matthew aan en zei vermoeid: ‘Begin nooit aan kinderen. Beperk je maar tot dat kleine meisje in Afrika.’
20
Thóra liep rond over het parkeerterrein om te proberen ergens bereik te krijgen. Matthew keek verwonderd toe. ‘Waarom gebruik je de telefoon op je kamer niet?’ vroeg hij, terwijl hij op en neer sprong om een beetje warm te blijven.
Het weer was bar en boos en Thóra wist niet of ze midden in een mistbank stonden of dat het gewoon een laaghangende wolk was.
De vorige avond had ze een vruchteloze poging ondernomen om haar zoon te bellen en het eerste wat ze vandaag wilde doen was zowel hem als haar caravan vinden. De jongen had niet eens een geldig rijbewijs, maar was wel al aan het lessen. Thóra was als de dood dat er iets vreselijks was gebeurd. De serie sms’jes op haar mobieltje had een duidelijk beeld geschetst van hoe het scenario zich had voltrokken. De eerste drie waren afkomstig van Gylfi. In het eerste berichtje sprak hij zijn ongenoegen uit over het feit dat hij nog niet naar huis kon zoals afgesproken was, in het tweede zei hij dat hij gek werd van zijn vader en in het derde stond alleen maar: ‘eye of the tiger — ik ben hier weg.’ Hierop volgden enkele berichtjes van haar ex, waarin deze Gylfi volkomen onmogelijk noemde om mee onder één dak te leven en haar daar de schuld van gaf. Deze berichtjes wiste Thóra. Gylfi was doorgaans een vriendelijke, ijverige scholier en absoluut niet de onbeschofte vlerk die zijn vader beschreef. Maar hij was nog wel jong en had soms moeite zijn mond ergens over te houden, vooral als het om zijn vaders vreselijke pogingen tot karaoke ging. ‘Eye of the Tiger’ was duidelijk de bekende druppel geweest. Thóra kon zich niet herinneren dat Gylfi het ooit leuk had gevonden om bij zijn vader te logeren, zelfs zonder de PlayStation SingStar van zijn zusje. Na hun scheiding had Hannes een vrouw leren kennen die gek was op paarden en hem ook met dit virus had besmet. Gylfi en Sóley deelden deze belangstelling niet — sterker nog, Gylfi was bang voor paarden, een angst die hij van zijn moeder had overgenomen. Hij voelde zich nooit op zijn gemak bij zijn vader thuis, waar hem altijd de dreiging boven het hoofd hing van een ritje te paard. Ondanks al Thóra’s pogingen het hem uit te leggen, weigerde Hannes het te begrijpen. Hij zei altijd dat hun zoon ‘het gewoon nog niet helemaal onder de knie had’.
Thóra zuchtte diep en wachtte tot Gylfi zou opnemen. Ze overwoog de ouders van zijn vriendinnetje te bellen, maar durfde dat toch niet goed. Blijkbaar had Gylfi haar meegenomen op zijn spontane caravanreis, want Thóra had ook een sms-berichtje van haar moeder ontvangen, in bewoordingen die ze liever niet hardop herhaalde. Als moeder kon Thóra de woede van de vrouw wel begrijpen; zelf zou ze ook niet blij zijn als het haar dochter zou zijn die op het punt stond op haar zestiende moeder te worden en er nu vandoor was met een jongen die niet veel ouder was, in een suv met caravan. Ze mocht nog van geluk spreken dat Sigga’s ouders niet beseften dat Gylfi zonder rijbewijs reed.
Uiteindelijk werd de telefoon opgenomen en klonk Gylfi’s slaperige stem door de lijn. ‘Hallo.’
‘Wat zit je?’ riep Thóra, die zich had voorgenomen om kalm te blijven.
‘Wat? Ik?’ vroeg Gylfi stompzinnig.
‘Ja, jij, natuurlijk. Waar zit je?’
Gylfi geeuwde. ‘Ergens in de buurt van Hveragerdi, geloof ik. Daar zijn we gisteren langsgekomen.’
Thóra kon zich wel voor haar kop slaan dat ze niet meer moeite had gedaan om met de kinderen door het land te rijden. Uit ervaring wist ze dat wat Gylfi betreft het hele zuiden van IJsland ‘in de buurt van Hveragerdi’ was, net zoals het hele noorden van IJsland voor hem ‘in de buurt van Akureyri’ was.
‘Zit je in de caravan?’ vroeg ze, en ze voegde er in één adem aan toe: ‘En wie zijn “we”?’
‘“We” zijn ik en Sigga,’ zei Gylfi, waarna hij mompelde: ‘O ja, en Sóley.’
‘Is Sóley nog bij jou?’ riep Thóra uit. ‘Waarom heb je haar niet bij oma afgezet? Je hebt nog niet eens je rijbewijs en al had je dat wel, dan had je nog niet met een caravan achter je auto mogen rijden. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat je je zwangere vriendinnetje en je zusje van zes op sleeptouw hebt genomen.’
‘Autorijden stelt niks voor,’ zei Gylfi met mannelijke zelfverzekerdheid. ‘En trouwens, Sóley is er alleen maar bij omdat ze alleen wilde vertellen waar jij de sleutels van de suv had verstopt als ik haar meenam. Zelfs zij had schoon genoeg van dat kattengejank van pa. Ze kon niet eens haar PlayStation gebruiken omdat hij niet van dat stomme SingStar weg te slaan was.’