Toen Thóra klaar was met het doornemen van haar werk, ging ze in een opwelling op internet op zoek naar informatie over het land op Snaefellsnes of de oude boerenhoeves die zich daarop bevonden. Ze googelde de namen van de boerderijen die voorkwamen op de koopaktes, Kirkjustétt en Kreppa, maar vond niets. Ze haalde haar schouders op en gaf het op. Ze besloot haar e-mail te checken en zag, enigszins verveeld, dat ze een bericht van Matthew had. Ze had de Duitser leren kennen toen ze onderzoek deed naar de zaak die haar uiteindelijk de caravan en de suv had opgeleverd, samen met de bijbehorende schulden. Eigenlijk had ze hem niet zomaar leren kennen, maar ‘intiem’ leren kennen, zoals haar grootmoeder zou zeggen — en nu wilde hij bij haar langskomen om hun ‘intieme’ kennismaking te hervatten. Matthew wilde weten wanneer hij het beste voor een korte vakantie naar IJsland kon komen. Thóra wilde niets liever dan dat hij zou komen, maar was zich er ook van bewust dat het beste moment zo rond 2020 zou zijn, wanneer haar dochter twintig werd. Ze wist niet of Matthew wel zo lang kon wachten. Ze besloot tot de volgende dag te wachten met antwoorden en sloot haar e-mail af.
Ze stond op, ruimde haar bureau een beetje op en zuchtte. Ze vroeg zich af of haar grootste probleem was dat ze verlangde naar een beter leven, zonder schulden en zich op ongelegen momenten aandienende kleinkinderen, maar ze besefte dat het veel simpeler lag. Ze voelde zich gedeprimeerd door het feit dat ze bij het weggaan weer langs Bella moest lopen. Bella, de secretaresse uit de hel, die zij en Bragi op slinkse wijze in de maag gesplitst hadden gekregen als onderdeel van de huurovereenkomst toen zij hier hun praktijk waren begonnen. Thóra zette zich schrap.
‘Ik ga ervandoor,’ zei ze, terwijl ze haastig langs de receptie liep. Ze vroeg zich vluchtig af of het misschien mogelijk zou zijn de balie te verhogen, zodat de onaantrekkelijke jonge vrouw die erachter zat wat minder zichtbaar zou zijn, waarop ze zich onmiddellijk schuldig voelde en de secretaresse een weinig overtuigende glimlach schonk. ‘Tot morgen!’
Bella trok een borstelige wenkbrauw op en keek met half dichtgeknepen ogen naar Thóra op. Vervolgens zette ze haar chagrijnige blik nog kracht bij met een norse frons. ‘Ben jij er nou nog? Goh.’
‘Goh? Hoe bedoel je, goh?’ antwoordde Thóra niet-begrijpend. ‘Waar zou ik anders moeten zijn? Je hebt me na de lunch zien binnenkomen en daarna niet meer weg zien gaan. Het is niet mijn gewoonte om uit het raam te springen.’
‘Jammer,’ meende Thóra Bella te horen mompelen, hoewel ze het niet zeker wist. Op veel luidere toon zei het meisje: ‘Je ex heeft ergens over gebeld, maar ik heb gezegd dat je er niet was. Hij wilde geen boodschap achterlaten.’
Thóra was blij toe, want Hannes’ telefoontjes vormden zelden een bron van vreugde. Ze wilde Bella echter niet de kans geven zich te verkneukelen over de negatieve aspecten van haar leven. Aangezien ze zich al lang had neergelegd bij het feit dat het geen enkele zin had met dit wezen in discussie te gaan, glimlachte ze dus nogmaals naar Bella en pakte haar jas uit de garderobe. Ze stond op het punt te ontsnappen en al met haar hand op de deurklink, toen het meisje haar keel schraapte om aan te geven dat er nog iets was.
‘O, ja, en het leasebedrijf heeft gebeld. Je loopt een termijn achter met je afbetaling van de caravan.’
Thóra draaide zich niet eens meer om, maar liep kalmpjes de gang in en trok de deur achter zich dicht. Op dat moment had ze graag de massage geaccepteerd die Jónas haar in het vooruitzicht had gesteld, met of zonder hete stenen.
Birna keek om zich heen en haalde diep adem. Ze tuurde door de fijne nevel die boven het water hing en zag een paar zeemeeuwen omlaag duiken in de strijd om een lekker hapje. Geen van beide vogels trok aan het langste eind en met een woest vleugelgeklapper stegen ze weer op. Toen verdwenen ze in de dichtere mistbank die iets verderop boven het water hing. Het was eb en de rotsen waren bedekt met nat zeewier. Dit was een ongewoon strand: geen zand, alleen rotsblokken in alle soorten en maten, met een oppervlak dat was gladgeschuurd door miljoenen getijdenwisselingen. Het strand had ook een unieke ligging: een kleine inham omringd door hoge, zuilvormige basaltklippen, die door de Schepper speciaal leken te zijn ontworpen als torenflats voor zeevogels. Elke richel was bezet, met een dienovereenkomstig lawaaivolume. Birna liep naar de plek waar de klippen overgingen in weer een andere inham. Het getijde stroomde binnen door een stenen boog en de inham werd volledig omsloten door rotsen. Hij was uitsluitend zichtbaar door de smalle opening tussen de hoge rotswanden, maar het gekrijs van de vogels die erboven vlogen, weerklonk over het hele strand.
Birna bleef staan. De mist was opeens dichter geworden, zodat haar zicht tot hooguit enkele meters beperkt bleef. Ze ademde nogmaals diep in, ditmaal door haar neus en ze genoot van de geur van de zee. Als het kon, zou ze hier in de openlucht slapen, omhuld door nevel. Ze had absoluut geen zin om terug te gaan naar het hotel. Zo zou ze zich nu niet moeten voelen. Ze was dol geweest op dat gebouw en elke keer wanneer ze het zag had ze gegloeid van trots, zelfs toen het nog in aanbouw was en niet meer dan een schaduw van wat het zou worden. Zelfs het gat dat voor de fundering was gegraven, had ze prachtig gevonden. Op de een of andere manier had de plek van het hotel vanaf de allereerste keer dat ze die had gezien tot haar verbeelding gesproken. Het land keek uit op de open zee aan de zuidkust van Snaefellsnes. In dat opzicht leek het op de meeste andere boerenbedrijven in de streek, hoewel het iets afgelegener lag; de boerenhoeve zelf kwam pas in zicht wanneer je er bijna vlak voor stond. Hij was gebouwd op een grasrijk stuk grond in een ruw lavaveld dat bijna tot de waterkant reikte. Het indrukwekkende landschap inspireerde haar. Hetzelfde gold voor het oude huis. Zij had opdracht gekregen een reusachtige aanbouw te ontwerpen, die het grote huis niet mocht overweldigen of ondersneeuwen. Dit had haar heel wat hoofdbrekens gekost — grandeur, dat was een eitje, bescheidenheid daarentegen was vaak de grootste uitdaging.
De emoties die het project bij haar had losgemaakt, waren geheel nieuw voor haar. Hoezeer ze ook van architectuur hield, toch hadden de andere gebouwen die zij had ontworpen haar een heel ander gevoel bezorgd, maar ze wist precies hoe dat kwam. Dit hotel was verreweg haar meest succesvolle project. Vanaf het moment dat ze in haar werkkamer in Reykjavík aan haar eerste schets was begonnen, had ze geweten dat ze op de juiste weg was. Het gebouw was zoveel beter dan al haar eerdere werk. Ze besefte dat ze eindelijk naam zou gaan maken. Ze zou een veelgevraagd architect worden.
Ze had zich vaak afgevraagd waarom dit project haar zo onmiddellijk had gefascineerd en waarom het eindresultaat zo’n succes was gebleken. Het oude huis en het land hadden niets bijzonders gehad, hoewel het huis, voor zo’n oud gebouw, ongewoon mooi was. Ook was het uitzonderlijk goed onderhouden, als je in aanmerking nam dat er al zo’n halve eeuw niemand meer had gewoond. Ze kwam er al snel achter dat iemand het huis in de loop der jaren had onderhouden, misschien met de bedoeling het ooit als vakantiehuis te gaan gebruiken of om de stad even te kunnen ontvluchten, maar die plannen waren kennelijk nooit verwezenlijkt. Binnen in het gebouw wees niets erop dat de eenentwintigste eeuw al was begonnen. Alles was bedekt met een dikke laag stof, maar de muizenvallen die her en der verspreid stonden, toonden aan dat iemand ervoor had gezorgd dat het interieur en meubilair geen onnodige schade zouden oplopen. De eerste keer dat Birna binnen was geweest, had ze het moeilijk gevonden om naar de piepkleine skeletjes in een aantal van de vallen te kijken, maar verder had het huis grote indruk op haar gemaakt, zowel vanbinnen als vanbuiten.