‘Dat zijn oudewijvenpraatjes. Die zijn toch niet van belang bij een moderne zakelijke overeenkomst. Geesten van aan hun lot overgelaten kinderen! Wat moet ik daar nou van zeggen?’ zei Börkur laatdunkend. ‘Bovendien vraag ik me af of het verschil had gemaakt als hij het wel had geweten. Die man had alleen maar belangstelling voor het sluiten van de overeenkomst. Hij had niet eens belangstelling voor de zalmtrek in de rivier.’
‘Gezien de aard van zijn onderneming weet ik zeker dat dit heel belangrijk voor hem zou zijn geweest,’ wees zij hem beleefd terecht. ‘Zalm zou in dit geval van secundair belang zijn, maar het bovennatuurlijke beslist niet.’
Börkur snoof smalend. ‘En wat wil hij nou eigenlijk, op grond van deze onzin? Dat we iets van de prijs af doen?’
‘Ja, bijvoorbeeld,’ antwoordde Thóra. ‘Dat zou een mogelijkheid zijn.’
‘Zoiets heb ik nog nooit gehoord,’ blafte hij. ‘We moeten een advocaat in de arm nemen.’ Met zijn gezicht op onweer wendde hij zich tot zijn zuster.
Elín, die onbewogen naast hem zat, antwoordde: ‘Kunnen we dit niet samen verder bespreken? Ik weet zeker dat we tot een oplossing kunnen komen.’ Ze wendde zich tot Thóra. ‘Denkt u ook niet? Of heeft Börkur gelijk?’
‘Als ik dacht dat de enige oplossing een korting of schadevergoeding was, had ik u wel een brief van die strekking gestuurd,’ antwoordde Thóra. ‘Ik ben hier om de kwestie te bespreken en te kijken of we er niet op een andere manier uit kunnen komen.’
‘Schadevergoeding,’ mompelde Börkur. ‘Ik ben degene die schadevergoeding zou moeten eisen. Ik zou nu aan het werk moeten zijn, in plaats van hier dit belachelijke gesprek te voeren.’
‘Ach, hou toch op,’ zei zijn zuster geërgerd. ‘Ik wil wedden dat je personeel blij is even van je af te zijn. Waarschijnlijk gaan ze op dit moment met de pet rond zodat ze je kunnen betalen om weg te blijven.’
Börkur werd knalrood, maar verkoos niet te reageren. In plaats daarvan richtte hij zich weer tot Thóra. ‘Dit is mijn antwoord,’ beet hij haar toe. ‘Zeg maar tegen Jónas dat al dat achterlijke gedoe ons geen donder interesseert en dat dat voor iedereen zal gelden. Ik kan me niet voorstellen dat er ook maar één rechter zal zijn die schadevergoeding zou toekennen vanwege een géést.’ Zwaar ademend voegde hij eraan toe: ‘Het zal hem al moeite genoeg hebben gekost om jou te vinden, een advocaat die bereid is zo’n onzinnige zaak aan te nemen.’
Thóra voelde zich aangesproken door de suggestie dat zij een derderangs advocaat zou zijn, maar besloot haar mond te houden. Ze wist dat het verliezen van je zelfbeheersing de beste manier was om een twistgesprek te verliezen. ‘De beslissing is vanzelfsprekend geheel aan u,’ zei ze rustig, ‘maar ik wil u er wel aan herinneren dat rechters het erg vervelend vinden als mensen niet hun uiterste best doen hun geschillen op te lossen alvorens ze voor de rechtbank uit te vechten. Rechtbanken zijn een laatste toevlucht, geen eerste stap.’
Elín legde haar hand op die van haar broer, die hij om de gebeeldhouwde leuning van zijn stoel geklemd had. ‘Ik begrijp het,’ zei ze tegen Thóra. ‘Maar hoe kunnen we dit anders oplossen? Wat stelt u voor?’ Ze wendde zich met een bemoedigend glimlachje tot haar broer. ‘Wij staan open voor suggesties.’
‘Zullen we er dan maar een exorcist bij roepen?’ bromde Börkur. ‘Wat dacht u daarvan?’
Thóra negeerde hem en concentreerde zich op Elín. ‘Moeten we het er eerst niet eens over hebben of u beiden ooit iets hebt gemerkt van bovennatuurlijke verschijnselen op die plek?’
‘Ja, waarom niet,’ antwoordde Elín, terwijl ze de vingers van haar broer nog wat steviger omknelde. ‘Daar kan ik kort over zijn. Ik heb daar nog nooit iets vreemds gemerkt, omdat ik er nauwelijks ben geweest. Onze moeder is op Kreppa opgegroeid bij onze grootvader, Grímur. Zijn broer, Bjarni, was de eigenaar van Kirkjustétt, waar het hotel is gebouwd, maar hij is jong gestorven. Als er al verhalen over de boerderij bestonden, dan kan het heel goed zijn dat wij die nooit hebben gehoord.’
‘En u?’ vroeg Thóra aan Börkur. ‘Hebt u ooit iets gemerkt, of verhalen gehoord over geestverschijningen op een van de boerderijen?’
Hij schudde ongeduldig zijn hoofd. ‘Natuurlijk niet. Er is niets te merken of te horen. Ik geloof helemaal niet in die onzin. En ik heb er nog minder tijd doorgebracht dan Elín.’
Thóra richtte zich weer tot de zuster. ‘Hoe komt het eigenlijk dat de boerderijen nog in zo’n goede staat verkeren? Ik heb Kirkjustétt niet gezien voordat het hotel werd gebouwd, maar we hebben een kijkje genomen op Kreppa en ik neem aan dat Kirkjustétt er ook zo uitzag.’
‘Ja, dat is zo,’ antwoordde Elín kalm. ‘Wij hebben de hoeves altijd goed onderhouden.’ Ze gebaarde om zich heen naar de kamer waarin zij zaten. ‘Dit huis is al in de familie sinds mijn overgrootvader het heeft gebouwd. We gebruiken het altijd wanneer we dit deel van het land bezoeken. Het is veel huiselijker en ligt niet zo afgelegen als die twee oude boerderijen. Mijn broer en ik komen hier niet vaak, maar we hadden het gemakkelijk kunnen delen.’
‘Maar waarom hebt u de boerderijen dan ook nog aangehouden? Wat had dat voor zin?’ vroeg Thóra.
‘Tja,’ zei Elín. ‘Toen moeder nog gezond was betekenden die plekken heel veel voor haar. Ze wilde niets veranderen en alles houden zoals het was, omdat ze altijd van plan was op haar oude dag terug te gaan naar het platteland. Alleen is dat er nooit van gekomen, omdat de ouderenzorg hier lang niet zo goed is als in Reykjavík.’ Ze hief haar kin. ‘Toen moeder ziek werd hebben we de huizen toch aangehouden, omdat we het idee hadden dat Börkurs kinderen en de mijne ze uiteindelijk konden erven. Hoewel wij tweeën het niet erg vinden dit huis te delen, wisten we dat onze kinderen hier later misschien wel met hun eigen gezinnen wilden komen.’
‘Waarom hebt u ze dan toch verkocht?’ vroeg Thóra. ‘U hebt de boerderijen tientallen jaren goed onderhouden voor uw kinderen, maar toen ze eenmaal volwassen waren hebt u ze toch verkocht.’ Voor de duidelijkheid voegde ze eraan toe: ‘Ik heb uw dochter Berta ontmoet, Elín, en ik neem aan dat uw andere kinderen ongeveer van dezelfde leeftijd zijn.’
Elín glimlachte koeltjes. ‘Zo is het nu eenmaal gelopen. Zelf heb ik maar één dochter, maar Börkur heeft twee zoons. Zij hebben nooit enige belangstelling getoond voor Snaefellsnes, dus is het niet meer nodig de boerderijen aan te houden.’
‘En Berta dan?’ vroeg Thóra. ‘Ik heb haar hier ontmoet en het klonk alsof ze hier best vaak komt.’
Elín liet weer datzelfde kille glimlachje zien. ‘Berta brengt hier veel tijd door, dat is waar. Maar Börkur en ik hebben afgesproken dat ik zijn deel van dit huis van hem koop en het is niet nodig dat mijn dochter en ik twee huizen in West-IJsland bezitten. Het is voldoende voor de familie om al die andere boerderijen in bezit te hebben. We zijn zelfs van plan ze stuk voor stuk van de hand te doen.’
‘Bezit u dan nog meer boerderijen in deze omgeving?’ vroeg Thóra.
‘Jazeker,’ antwoordde Börkur, en ze zag zijn borst zwellen van trots. ‘Behoorlijk wat zelfs.’
Thóra fronste haar voorhoofd. ‘Waarom hebt u Jónas er daar dan niet een van verkocht?’ vroeg ze verbaasd. Het scheen haar toe dat de meeste mensen bezittingen met sentimentele waarde juist als laatste zouden verkopen.
‘Jónas was op zoek naar landbouwgrond met een oud huis erop,’ antwoordde Börkur nors. ‘En toen hij hoorde dat er niet één boerderij op stond, maar twee, wilde hij de grond meteen graag kopen.’