‘Ja, het is verschrikkelijk,’ zei Thóra. ‘We kunnen alleen maar hopen dat ze de dader snel zullen vinden.’
‘Is de politie al met je komen praten?’ vroeg Matthew. ‘Ik weet zeker dat ze alle hotelgasten willen spreken voordat die vertrekken.’
Robin knikte. ‘Ja, ik heb ze vanmorgen gesproken, maar ik kon ze niets vertellen.’
‘En wilde je de foto’s dan niet aan de politie geven?’ vroeg Thóra. ‘Niet dat wij ze niet willen hebben, natuurlijk.’
‘Nee, ze leken me niet echt relevant,’ zei Robin. ‘Ze hebben in geen geval iets te maken met de moord op Birna. Het zijn doodgewone, onschuldige foto’s.’ Hij glimlachte. ‘Hoewel er wel een eigenaardige bij zit van een dode vos.’
Matthew legde de foto neer. Ze zaten samen met Robin in de bar en op het tafeltje voor hen lag een stapeltje foto’s die Robin uit een grote envelop had gehaald waarop Birna’s naam stond geschreven.
‘Waar is deze genomen?’ vroeg Matthew, wijzend op de dode vos in het midden van de foto. Het magere beest lag op zijn zij in het gras. Zijn tong hing uit zijn bek en zijn dikke bruine pels was vuil en bebloed.
‘Hij lag naast het pad, op weg naar die oude boerderij hier in de buurt,’ antwoordde Robin. ‘Birna had me gevraagd met haar mee te gaan om wat foto’s te maken en toen kwamen we dit arme dier tegen. Birna vroeg me er een foto van te schieten; ze vond hem zo triest. Aan de foto kun je het niet zien, maar alles wees erop dat de vos zich zwaargewond naar die plek had gesleept.’ Robin wees op een wond in de zij van het dier. ‘Hij is waarschijnlijk aan de jager ontsnapt, maar later is de wond hem toch fataal geworden.’
‘Hebben jullie de vos meegenomen?’ vroeg Thóra.
‘Nee, ben je gek?’ zei Robin. ‘We hebben hem met geen vinger aangeraakt. Hij stonk vreselijk.’
‘Denk je dat hij later door iemand anders kan zijn meegenomen?’ vroeg Thóra.
Robin keek verbaasd van haar naar Matthew. ‘Ik begrijp niet helemaal waar deze belangstelling vandaan komt, maar natuurlijk is dat mogelijk. Iedere voorbijganger kon die vos zien liggen.’ Hij trok een vies gezicht. ‘Maar ik kan me niet voorstellen waarom iemand een dood dier zou willen meenemen. Tenzij de pels kostbaar zou zijn.’ Hij keek Thóra aan. ‘Zijn IJslanders zo dol op vossen?’
Ze glimlachte. ‘Nee, niet dol genoeg om dode exemplaren mee naar huis te nemen. Onze belangstelling heeft een heel andere reden, maar het zou te veel tijd kosten om dat allemaal uit te leggen.’ Ze pakte het stapeltje foto’s en begon ze door te nemen. ‘Heeft Birna je verteld waarom ze deze specifieke onderwerpen heeft gekozen?’ vroeg ze aan hem. ‘Ik zie dat er veel foto’s bij zitten van de oude boerderij en het terrein achter het hotel, maar hier zie ik er ook een van een stalen luik en eentje, voor zover ik dat kan zien, van een binnenmuur. Heeft ze daar iets over gezegd?’ Ze overhandigde de foto’s waarover ze het had aan Robin.
Robin bestudeerde de foto’s en knikte. ‘Als ik het me goed herinner, zit dit luik in het weiland bij de oude boerderij, aan de andere kant van de heuvel,’ zei hij. ‘De foto van die muur is hier in de kelder genomen, in het oude gedeelte van het hotel. De dag nadat we eropuit waren geweest om te fotograferen, vroeg ze me deze foto te nemen, maar ze zei er niet bij waarom, en ook niet bij dat luik. Ik dacht dat het iets met architectuur te maken had, maar verder begreep ik ook niet waarom ze die foto’s wilde hebben.’
‘En heeft ze iets over deze steen gezegd?’ vroeg Matthew, terwijl hij hem drie foto’s liet zien van het rotsblok met de inscriptie dat ze achter het hotel hadden gevonden.
Robin bekeek de afbeeldingen. ‘Ja, gek genoeg wel. Ik vroeg haar ernaar terwijl we hem van alle kanten aan het fotograferen waren. Ze vertaalde de dichtregels voor me en omdat ik het nogal ongewoon vond, vroeg ik haar of het een IJslandse gewoonte was om gedichten op rotsblokken te schrijven.’ Hij legde de foto’s neer. ‘Ze zei dat dat niet het geval was en het leek haar nogal te verbazen dat ze die inscriptie op die plek vond.’
‘Maar ze heeft je niet verteld wat zij dacht dat die steen daar deed?’ vroeg Thóra hoopvol.
‘Niet echt,’ antwoordde Robin. ‘Ze vroeg zich af of de regels geschreven konden zijn door de bewoners van de boerderij, of dat er misschien een dichter had gewoond. Ook overwoog ze of er misschien een huisdier was begraven, hoewel de dichtregels haar dan niet echt toepasselijk leken. Ik geloof niet dat ze tot een conclusie is gekomen.’
Matthew trok aan Thóra’s mouw. ‘Dit is wel een interessante,’ zei hij, en hij liet haar een foto zien waarop Birna voor de ingang van het hotel met een oude man stond te praten. Thóra griste hem uit zijn vingers. ‘Misschien stonden ze daar de verbouwing van zijn vakantiehuis wel te bespreken,’ zei Matthew met een ironische ondertoon in zijn stem.
Robin boog zich over het tafeltje heen om te kijken welke foto hun aandacht had getrokken. ‘O ja, die,’ zei hij. ‘Die heb ik gewoon voor de lol genomen. We wilden net op weg gaan naar de oude boerderij toen die man het hotel uit kwam gelopen en tegen Birna begon te praten. Ik weet dat hij een hotelgast is omdat ik hem al een paar keer in de eetzaal heb gezien.’
Thóra knikte. ‘Weet je ook waar ze het over hadden?’
‘Nee, ik heb geen idee,’ zei Robin. Ze spraken IJslands, maar eerlijk gezegd hoefde ik het niet eens te kunnen verstaan om te begrijpen dat het geen vriendelijk gesprekje was. Ik heb ook maar één foto gemaakt, omdat ze al snel ruzie kregen en het me niet gepast leek om verder te fotograferen.’
‘Heeft ze je verteld waar ze ruzie over hadden gekregen?’ vroeg Matthew.
‘Ze mompelde iets over dat mensen hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun daden,’ zei Robin. ‘Ze was behoorlijk boos, dus ik heb niet doorgevraagd.’ Hij dacht even na. ‘En toen zei ze iets over oude zonden die vrucht afwerpen, net als oude schulden. Ik begreep er niets van, dus begon ik maar over iets anders.’
Thóra en Matthew keken elkaar eens aan. Magnús Baldvinsson. Oude zonden?
De verpleegster liep naar het bed van de oude vrouw en raakte zachtjes haar schouder aan om haar te wekken. ‘Malla, lieverd,’ zei ze vriendelijk. ‘Wakker worden. Het is tijd voor je medicijnen.’
De oude vrouw deed zonder een woord te zeggen haar ogen open. Ze staarde omhoog naar het plafond, knipperde een paar keer met haar ogen en kuchte zwakjes. De verpleegster wachtte zwijgend af. Ze wist dat de oude dame soms even tijd nodig had om zich te oriënteren. Ze stond rustig naast haar, met een hand op haar broodmagere schouder en een klein plastic bekertje in de andere. Daar zaten de witte en rode pillen in die ze haar moest toedienen. ‘Kom maar,’ zei ze vriendelijk. ‘Dan mag je straks weer lekker gaan liggen.’
‘Ze is bij me geweest,’ zei de oude vrouw opeens. Ze lag nog steeds naar het plafond te staren en had de vrouw die geduldig naast haar bed stond te wachten nog niet aangekeken.
‘Wie?’ antwoordde de verpleegster vaagjes. Ze was wel gewend dat de oude mensen allerlei onzin uitkraamden, vooral wanneer ze nog niet helemaal wakker waren. Het leek soms alsof ze terug reisden naar lang vervlogen tijden, toen ze nog jonger en gezonder waren en niet volkomen hulpeloos.
‘Ze is bij me geweest,’ herhaalde de oude vrouw met een glimlach. ‘Ze heeft het me vergeven.’ Nu keek ze voor het eerst naar de verpleegster op, nog steeds stralend. ‘Ze was helemaal niet boos. Ze was altijd zo lief.’
‘Wat fijn,’ zei de verpleegster sussend. ‘Het is niet goed om boos te zijn.’ Ze schudde het bekertje met pillen. ‘Kom, dan zal ik je overeind helpen, zodat je je pilletjes kunt innemen.’
In plaats van naar de pillen te kijken, bleef de oude vrouw de jonge verpleegster aanstaren. ‘Ik vroeg haar of ze boos was,’ zei ze, ‘en toen zei ze gewoon: “Waarom zou ik boos moeten zijn?”’ Met enige moeite duwde ze zichzelf op haar ellebogen omhoog. ‘Ze was altijd zo lief.’