Выбрать главу

‘Misschien,’ zei Thóra, die wel beter wist. ‘En dan nog iets,’ vervolgde ze terwijl ze verder liepen, ‘zegt de naam Kristín je iets?’

‘Kristín Sveinsdóttir?’ zei Berta zonder zich om te draaien. Thóra’s hart sloeg een slag over. ‘Daar heb ik jaren bij in de klas gezeten, maar ik heb haar al tijden niet gezien.’ Toen keek ze om naar Thóra. ‘Ken je haar?’

Thóra probeerde haar teleurstelling te verbergen. ‘Nee, ik dacht aan een andere Kristín die heel lang geleden hier of hier in de buurt moet hebben gewoond.’

Berta schudde haar hoofd. ‘Nee, ik herinner me niemand met die naam. Maar eigenlijk moet je niet bij mij zijn voor vragen over mensen van vroeger. Daar kan mijn moeder je waarschijnlijk beter bij helpen.’

Vergeet het maar, dacht Thóra. ‘Is dit het luik?’ vroeg ze en ze wees naar een stalen plaat met een gesmede handgreep eraan vast, waarbij Berta was blijven staan. Ze bevonden zich een meter of twintig achter het huis.

‘Ja,’ zei Berta. ‘Er is niet zoveel aan te zien. Wil je het openmaken?’ vroeg ze, en ze gebaarde dat Matthew dat mocht doen als hij dat wilde.

Hij bukte zich en spande zich in om het zware luikdeksel te openen. De scharnieren kraakten toen hij eraan trok, maar hij kreeg het niet open. ‘Wat is daarbeneden?’ vroeg hij.

‘Niets,’ zei Berta. ‘Voor zover ik weet werd het vroeger voor opslag gebruikt. In de kelder is een ingang. Volgens mij werden hier indertijd kolen opgeslagen voor de verwarming van het huis. Het is sinds god mag weten wanneer niet meer open geweest. Het huis wordt al zo lang ik me kan herinneren elektrisch verwarmd.’

‘Mogen we een kijkje nemen in de kelder?’ vroeg Matthew, terwijl hij zijn vuile handen aan het gras afveegde.

Berta knikte, maar waarschuwde hem dat er echt niets te zien was. Ze liep voor hen uit de trap af en via een kleine deur achterin de kelder en een kort, bijna tunnelachtig gangetje, kwamen ze uiteindelijk bij een stalen deur, die ze openduwde. Binnen was het aardedonker. Bij het zwakke licht vanuit de kelder konden ze nog net zien dat de kolenkelder bedekt was met een laag zwart stof met hier en daar wat zwarte hoopjes op de vloer.

‘Smerig, eigenlijk,’ zei Berta terwijl ze de deur weer dichttrok. ‘Hier kan Birna nooit belangstelling voor hebben gehad. Ik kan me niet herinneren dat ze ooit hier in de kelder is geweest.’ Ze liep naar de trap. ‘Ze was hier natuurlijk meestal in haar eentje, dus het kan zijn dat ze er een kijkje heeft genomen, maar ik zou niet weten waarom.’

Toen ze weer boven waren, besloten Thóra en Matthew het voor vandaag voor gezien te houden. Ze namen afscheid van Berta en bedankten haar voor haar hulp. Matthew vroeg haar de groeten te doen aan Steini, terwijl Thóra wederom heel erg haar best deed niet te vragen wat er met hem was gebeurd. Opeens floepte de vraag er toch uit. ‘Berta, hopelijk neem je het me niet kwalijk dat ik het vraag, maar wat is er met je vriend gebeurd?’ zei ze, zo zachtjes dat het in de keuken niet te horen was.

Berta slaakte een diepe zucht. ‘Hij heeft een auto-ongeluk gehad. Een andere auto knalde op de zijne en die is toen in brand gevlogen. Hij zat te roken,’ zei ze, net zo zacht als Thóra.

‘Jezus,’ zei Thóra. ‘Wat verschrikkelijk. Is hij verlamd?’

‘Nee,’ antwoordde het meisje. ‘Dat wil zeggen, zijn ruggengraat is niet beschadigd. Maar zijn benen zijn er zo slecht aan toe dat hij niet goed kan lopen. Een deel van zijn spieren is verbrand en hij heeft nog veel last van de huidtransplantatie. Ik hoop hem zover te krijgen dat hij binnenkort weer met fysiotherapie begint. Het heeft veel tijd nodig.’ Ze keek snel even om een hoekje om te kijken of Steini buiten gehoorsafstand was. ‘Het ergste is dat de man die op hem inreed dronken was. Steini had geen druppel gedronken.’

‘En wat is er met hem gebeurd?’ vroeg Thóra. ‘Hij is er toch zeker niet ongestraft vanaf gekomen?’

Berta glimlachte kil. ‘Zo zou je het kunnen noemen. Hij is bij het ongeluk om het leven gekomen. En zijn vrouw ook.’ Ze zweeg even, alsof ze niet zeker wist of ze verder moest gaan. ‘Ze waren van een boerderij hier in de buurt. Hun dochter is Rósa, de vrouw van Bergur.’

Krijg nou wat, dacht Thóra. Alle wegen leidden naar Bergur de boer.

28

Thóra zat achter de computer in het kantoor van Jónas en had hem aan de telefoon. ‘De politie zal de rechter de bewijzen voorleggen van jouw vermeende schuld en ik zal proberen aan te tonen dat die bewijzen irrelevant of onvoldoende zijn. Daarna zal de rechter je ondervragen en krijg je de kans om op de beschuldigingen te reageren. Je bent niet verplicht de vragen te beantwoorden, maar ik zou je niet adviseren het te weigeren, tenzij je daar buitengewoon goede redenen voor hebt.’

‘Word ik niet in de gelegenheid gesteld om te vertellen dat ik onschuldig ben?’ vroeg Jónas angstig. ‘Ik kan me niet voorstellen dat de rechter niet zal kunnen zien dat ik de waarheid spreek. Rechters horen dat toch te kunnen zien?’

Thóra kon een lachje niet onderdrukken en legde snel een hand op de hoorn. ‘Jónas,’ zei ze, zich snel herstellend, ‘rechters zijn mensen zoals jij en ik en kunnen net zo goed tot verkeerde conclusies komen als ieder ander. Bovendien moet een rechter rekening houden met het bewijsmateriaal dat hem wordt voorgelegd. Als dat er duidelijk op wijst dat jij schuldig bent of iets achterhoudt, moet hij zijn beslissing daarop baseren, hoe overtuigend jij ook roept dat je onschuldig bent.’

‘Ik schijt zeven kleuren,’ zei Jónas vol overtuiging. Thóra hoopte dat hij net zoveel emotie kon tonen wanneer hij de volgende ochtend zijn onschuld moest betuigen. Je wist het maar nooit met rechters.

‘Dat begrijp ik, Jónas,’ zei ze, ‘maar laat je niet gek maken. Bedenk maar dat ik morgen bij je ben en dat alles hopelijk in orde komt.’

‘Wat ga jij zeggen?’ vroeg hij. ‘Kom je nog met iets nieuws?’

‘Nou, dan zou er vanavond nog wel het een en ander moeten gebeuren. Je wordt morgen om tien uur voorgeleid en ik denk niet dat ik voor die tijd nog nieuwe informatie zal vinden.’ De wanhopige stilte aan de andere kant van de lijn sprak boekdelen. ‘Maar ik zal alles doen wat in mijn macht ligt, dat beloof ik je.’

‘Het maakt niet uit wat!’ zei Jónas. ‘Kon je de moordenaar maar vinden, of iemand die zegt dat hij dat is!’

‘Ik denk dat ik lang zou moeten zoeken om een acteur te vinden die bereid is voor de rechter een misdrijf te bekennen dat hij niet heeft begaan.’ Thóra bewoog de muis heen en weer en het scherm voor haar lichtte op. ‘Wat is je wachtwoord, Jónas? Ik heb je computer aangezet, maar ik kom er niet in.’

‘hasjiesj,’ zei Jónas. ‘Allemaal kleine letters.’

Thóra kreunde. ‘Ben je helemaal gek geworden?’ zei ze. ‘Ik zal het voor je veranderen. Als de politie je computer in beslag neemt, lijkt me dat niet het soort wachtwoord dat ze moeten zien. Ik kies wel iets onschuldigers.’ Onmiddellijk nadat ze had opgehangen veranderde ze het wachtwoord. ‘vrijspraak,’ zei ze hardop. ‘Allemaal kleine letters.’

‘Tegen wie heb jij het?’ vroeg Matthew toen hij binnenkwam. ‘Tegen de geest?’

Thóra keek glimlachend naar hem op. ‘Ja, dat leek me de moeite van het proberen waard. Misschien kan de geest ons vóór tien uur morgenochtend de naam van de moordenaar doorgeven.’

Matthew liet zich theatraal in de stoel tegenover Thóra vallen. Hij gooide een dikke stapel papier op het bureau. ‘Ik heb een aantal van die auto’s gevonden,’ zei hij.

Thóra pakte de papieren op. Matthew was met de lijst naar het parkeerterrein gegaan om na te gaan of er ook auto’s van de gasten of het personeel door de Hvalfjördur-tunnel waren gereden op de dag dat Eiríkur was vermoord.

‘Hoe is het je gelukt om zoveel kentekens en namen te controleren?’ vroeg ze. ‘Hoeveel zijn het er eigenlijk?’