Birna slaagde er niet in zich helemaal om te draaien. Zelfs boven het lawaai van de vogels op het klif uit hoorde ze de steen door de stille lucht in de richting van haar hoofd suizen en ving er nog net een glimp van op toen hij keihard haar voorhoofd raakte. Verder zag ze niets meer in dit leven, maar ze voelde nog heel veel. In een vage en droomachtige toestand voelde ze hoe ze over een ruwe ondergrond werd gesleept. Ze voelde het kippenvel dat de koude mist op haar naakte huid veroorzaakte toen haar kleren werden uitgetrokken en ze voelde zich misselijk worden van de metalige smaak van bloed in haar mond. Toen haar sokken werden uitgetrokken voelde ze een vreselijke pijn in haar voetzolen. Wat gebeurde er? Het leek allemaal zo onwerkelijk. In haar oren klonk een stem die ze heel goed kende, maar gezien wat er gebeurde kon dat onmogelijk kloppen. Birna probeerde iets te zeggen, maar kon de woorden niet uitspreken. Er kwam een vreemd gekreun uit haar keel, maar ze had helemaal niet gekreund. Wat vreemd was dit allemaal.
Voordat alles zwart werd, kwam de gedachte bij haar op dat ze nooit zou kunnen lezen over de oorsprong van de Kirkjufell. Vreemd genoeg was dat het pijnlijkst van alles.
Hetzelfde stel zeemeeuwen dat Birna in zee had zien duiken voor voedsel, stond nu iets verder langs het strand te wachten en keek door de mist naar wat er met haar gebeurde. Geduldig wachtten zij tot de rust zou weerkeren. Het strand en de zee zorgen voor hun vrienden. Niemand hoeft hier van honger om te komen.
3
‘Ik begrijp niet waar Birna uithangt,’ mompelde Jónas, terwijl hij zijn hand uitstak naar een kopje met bloemetjespatroon met daarin het brouwsel dat hij zojuist tegenover Thóra had zitten ophemelen. Dit was een speciale theemelange van lokale kruiden die, volgens Jónas, tegen alle mogelijke kwalen en ziektes hielpen. Thóra had een kopje van hem gekregen en een slokje genomen en naar de smaak te oordelen moest de thee wel bijzonder heilzaam zijn.
‘Ik had jullie graag aan elkaar voorgesteld,’ voegde hij eraan toe, nadat hij een slokje had genomen en het kopje voorzichtig weer op het schoteltje had gezet. Het had iets lachwekkends, want het porseleinen kop-en-schoteltje waren zo ontzettend delicaat, en met een ragfijn oortje, dat het in Jónas’ grote handen zo mogelijk nog kleiner leek. Zelf oogde hij verre van fijntjes — hij was grofgebouwd, zonder dik te zijn, met een verweerde kop en de uitstraling van iemand die eerder aan boord van een trawler een mok sterke koffie achteroverslaat dan na een yogales van een damesachtig kopje ondrinkbare kruidenthee nipt.
Thóra glimlachte en maakte het zich gemakkelijk in haar stoel. Ze zaten in Jónas’ kantoor in het hotel en haar rug deed pijn van de rit naar het westen. Het was vrijdag en druk op de weg en het feit dat ze op weg hiernaartoe eerst haar kinderen nog naar hun vader in Gardabaer had moeten brengen, had ook al niet veel geholpen. Het verkeer had zich met een slakkengangetje voortbewogen, alsof alle inwoners van de hoofdstad zich op exact dezelfde weg bevonden. Hoewel dit officieel niet zijn weekend was om de kinderen te hebben, had Hannes aangeboden te ruilen, omdat hij het volgende weekend in het buitenland zat voor een medisch congres. Vervolgens had Thóra toen toch maar besloten op het aanbod van Jónas in te gaan en het weekend door te brengen in het newagespahotel op Snaefellsnes. Ze wilde van de gelegenheid gebruikmaken om te ontspannen, een massage te nemen en tot rust te komen, zoals Jónas zelf had voorgesteld, maar het belangrijkste doel van haar komst was natuurlijk hem zover te krijgen dat hij zou afzien van de eis van een schadevergoeding voor het feit dat het hier zou spoken. Thóra wilde het gesprek zo snel mogelijk beëindigen zodat ze naar haar kamer kon gaan voor een dutje.
‘Ze komt vast wel weer opdagen,’ zei Thóra, omdat ze toch iets moest zeggen. Ze wist helemaal niets van de architect; voor hetzelfde geld was de vrouw een doorgedraaide alcoholiste die weer aan de drank was gegaan en zich de komende weken niet meer zou laten zien.
Jónas snoof. ‘Het is niets voor haar. We zouden vanochtend samen de eerste ontwerpschetsen voor het gebouw bekijken.’ Duidelijk geërgerd bladerde hij door een stapeltje papieren op zijn bureau.
‘Kan ze niet gewoon even zijn teruggegaan naar Reykjavík om iets op te halen?’ vroeg Thóra, en ze hoopte dat hij een keer op zou houden over die vrouw. De pijn in haar rug begon uit te stralen naar haar schouders.
Jónas schudde zijn hoofd. ‘Haar wagen staat buiten.’ Hij sloeg met zijn beide handen op de rand van het bureau. ‘Hoe dan ook. Jij bent er tenminste.’ Hij glimlachte. ‘Ik popel om je alles over die geest te vertellen, maar dat zal moeten wachten tot we wat langer de tijd hebben.’ Met een blik op zijn horloge stond hij op. ‘Ik moet mijn ronde gaan doen. Ik heb de gewoonte aan het eind van elke dag een praatje met mijn personeel te maken. Ik heb meer feeling met de zaak en alles wat er gebeurt als ik eventuele problemen meteen te horen krijg. Dat maakt het gemakkelijker om in te grijpen.’
Thóra stond op, blij dat ze weg kon. ‘Ja, vanzelfsprekend. We hebben het er morgen wel over. Maak je over mij maar geen zorgen. Ik blijf het hele weekend, dus we hebben nog tijd genoeg om alles te bespreken.’ Toen Thóra haar tas over haar schouder hing, kreeg ze opeens een smerige lucht in haar neus en ze trok een vies gezicht. ‘Wat is dat voor stank?’ vroeg ze aan Jónas. ‘Op de parkeerplaats rook ik het ook al. Staat hier soms een visoliefabriek in de buurt?’
Jónas snoof de lucht op. Toen keek hij Thóra met een effen blik aan. ‘Ik ruik niets. Ik zal er inmiddels wel aan gewend zijn,’ zei hij. ‘Een eindje verderop is een walvis aangespoeld op het strand. Bij een bepaalde windrichting waait die lucht hiernaartoe.’
‘Wat?’ zei Thóra. ‘Moet je dan gewoon wachten tot het karkas is weggerot?’ Ze vertrok haar gezicht toen een nieuwe stankgolf haar kant op kwam. Was het probleem met het gebouw maar iets als dit, dan zou het een fluitje van een cent zijn.
‘Je raakt eraan gewend,’ zei Jónas. Hij pakte de telefoon en draaide een nummer. ‘Hallo. Ik stuur Thóra naar je toe. Laat iemand haar naar haar kamer brengen en regel voor vanavond een massage voor haar.’ Hij legde de hoorn neer. ‘Je kunt nu naar de receptie gaan. Ik heb de mooiste kamer voor je gereserveerd, met een prachtig uitzicht. Je zult niet teleurgesteld zijn.’
Een jong meisje begeleidde Thóra van de receptie naar de veelgeprezen kamer. Ze was zo klein dat ze amper tot Thóra’s schouder kwam. Thóra vond het geen prettig idee zo’n klein meisje haar bagage te laten dragen, maar ze had er niets over te zeggen. Ze was blij dat haar koffer niet zo heel erg zwaar was, ook al had ze, zoals altijd, veel te veel bij zich. Thóra was ervan overtuigd dat er tijdens vakanties andere wetten golden dan in het leven van alledag, dat ze dingen zou dragen die ze normaal gesproken in de kast liet hangen, maar uiteindelijk droeg ze altijd toch weer precies hetzelfde als anders. Ze volgde het meisje door een lange gang, die breder leek dan hij was vanwege het dakraam dat over de gehele lengte liep. De namiddagzon scheen op het dunne, blonde haar van het meisje.
‘Is het leuk om hier te werken?’ vroeg Thóra zomaar, om iets te vragen.
‘Nee,’ antwoordde het meisje zonder om te kijken. ‘Ik ben op zoek naar iets anders, maar er is niet veel werk.’
‘O,’ zei Thóra. Op zo’n eerlijk antwoord had ze niet gerekend. ‘Zijn de mensen met wie je werkt vervelend?’
Het meisje keek zonder haar pas in te houden achterom. ‘Ja en nee. De meesten zijn best aardig. Sommigen zijn echte zeikerds.’ Het meisje bleef voor een van de deuren staan, viste een plastic kaartje uit haar zak en maakte hem open. ‘Maar eigenlijk kan ik er niet goed over oordelen. Ik heb niet zoveel met die lulkoek die ze de gasten hier proberen wijs te maken.’