Thóra knikte. Geen enkele normale moeder zou een overleden kind zomaar ergens begraven wanneer er een kerkhof in de buurt was. Kristín moest haar moeder dus hebben overleefd. Thóra wilde Lára liever niet vertellen over de boodschap die in de balk was gekrast en waarin werd beweerd dat Kristín was vermoord. Voor haar was het beter te geloven dat ze nog leefde.
Thóra begon over iets anders. ‘Weet u misschien wat voor gebouw hier vroeger achter het hotel heeft gestaan? Het moet lang geleden zijn afgebrand.’
‘Een gebouw?’ zei Lára. “Er heeft hier maar één gebouw gestaan en dat staat er nog steeds, ook al is het nu opgegaan in het hotel.’ Ze fronste nadenkend haar voorhoofd. ‘Tenzij je de schuur bedoelt,’ zei ze opeens. ‘Nu je het zegt, die staat er niet meer.’ Ze keek om, zoekend naar een opening waardoor ze het land achter het hotel kon zien, maar die was er niet. ‘Aan de andere kant van de boerderij stond een gebouw dat dienstdeed als schuur en als veestal. Het kan best zijn dat het is afgebrand, maar dat moet dan geweest zijn voordat ik terugkwam, want ik kan me geen brand herinneren. Ik kan niet met zekerheid zeggen of het gebouw er nog stond toen ik hier terugkeerde.’
‘Ik weet dat dit vreemd moet klinken, maar herinnert u zich iets bijzonders over het kolenhok op Kreppa?’ vroeg Thóra. ‘Het bevindt zich ondergronds, maar kan zowel vanuit de kelder als via een luik in het weiland worden bereikt.’
Lára vertrok peinzend haar gezicht. ‘Niet dat ik weet. Is het belangrijk?’
‘Wat zijn die lui daar van plan?’ zei Sóldís opeens, voordat Thóra iets terug kon zeggen. ‘Weten ze soms niet dat ze hier niet mogen kamperen? Er staat een groot bord bij de oprit. Dit is een beschermd natuurreservaat.’
‘O, nee,’ zuchtte Thóra toen zij zag hoe haar suv met caravan het parkeerterrein van het hotel op kwam hobbelen.
29
De caravan stak een flink eind uit achter de parkeerplek. Thóra keek toe hoe Gylfi uit de suv stapte en de portieren opende voor zijn kleine zusje en Sigga, die samen achterin zaten. Blijkbaar had hij niet gewild dat de airbag zijn ongeboren kind zou verwonden als ze een ongeluk kregen. Gylfi stelde in elk geval de juiste prioriteiten, ook al had hij niet eens een rijbewijs. Na het uitstappen kromde Sigga haar rug en haar buitenproportioneel gezwollen buik leek meer dan ooit in tegenspraak met haar tengere figuurtje. Thóra hoopte voor haar dat het kind wat betreft geboortegewicht niet op z’n vaders kant van de familie zou lijken, want zowel Gylfi als Sóley had bij de geboorte een hoofd als een pompoen gehad. Terwijl ze zich afvroeg hoe ze weer van ze af kon komen, bedacht ze dat het al tien uur ’s avonds was — te laat om nog iemand te charteren om hen te komen halen.
‘Waarom zijn jullie niet met je vader meegegaan?’ riep ze tegen Gylfi, terwijl ze over het parkeerterrein naar ze toe liep. ‘Hij zou jullie oppikken in Selfoss.’
‘Gewoon,’ zei Gylfi, terwijl hij keurig de wagen afsloot. ‘Wij wilden alle drie niet met hem mee en we wilden ook niet naar Sigga’s ouders, dus toen hebben we maar besloten om te blijven kamperen. Ik heb het papa laten weten zodat hij niet voor niets zou komen, als je daar soms bang voor was.’
Dat was wel het laatste waarover Thóra zich zorgen maakte. Wat haar betreft mocht Hannes voor niks de halve wereld rond rijden, maar ze maakte zich wel zorgen over de vraag hoe zij alles nu moest regelen — Jónas, Matthew en haar twee kinderen, om nog maar te zwijgen van haar zwangere aanstaande schoondochter — zonder iets, of alles, in het honderd te laten lopen.
‘Hoe voel je je, Sigga?’ vroeg ze aan het meisje, terwijl ze Sóley knuffelde, die zich enthousiast in haar moeders armen had geworpen.
‘Nou,’ zei Sigga, ‘ik heb pijn in mijn rug.’
Thóra hapte naar adem. ‘Denk je dat de baby eraan komt? Als dat zo is kun je hier natuurlijk niet blijven.’
‘Welnee, mam,’ zei Gylfi, geschokt. ‘Het is nog geen negen maanden.’ Kennelijk had hij nog nooit van te vroeg geboren baby’s gehoord.
‘Kom mee naar binnen,’ zei Thóra, en ze loodste haar bezoek mee naar de foyer van het hotel. ‘We moeten het nog wel een keer over deze stunt van jou hebben, Gylfi, maar dat komt later wel,’ fluisterde ze in het oor van haar zoon. ‘Je hebt me heel erg teleurgesteld.’ Toen zei ze met luidere stem, zodat iedereen haar kon horen: ‘Ik zal kijken of ik een kamer voor jullie kan krijgen. Jullie hebben genoeg gekampeerd. Dat komt wel weer wanneer de baby eenmaal is geboren.’ Opeens kreeg ze een visioen van Gylfi, die met een pasgeboren baby in zijn armen de voortent van de caravan probeerde op te zetten, dus voegde ze er snel aan toe: ‘En naar school gaat.’
Matthew stond breed glimlachend bij de deur. Thóra trok over hun hoofden heen een lelijk gezicht naar hem. ‘Kinderen, jullie kennen Matthew nog wel. Hij helpt me met een zaak die te maken heeft met het hotel. Jullie zullen je moeten gedragen, want ik moet echt werken. Ga niet weg en zorg dat je niets breekt.’ Bijna had ze eraan toegevoegd: ‘En nog even niet bevallen,’ maar ze bedacht zich op het laatste moment. Ze zouden al moeite genoeg hebben zich aan de eerste twee opdrachten te houden.
‘Maak je niet druk,’ zei Matthew toen ze weer achter de computer in het kantoor van Jónas zaten. ‘Het komt wel goed. Ik vind dat je leuke kinderen hebt. Dit zou best eens interessant kunnen worden, ook al is het niet bepaald de vakantie die ik in gedachten had.’ Hij gaf haar een samenzweerderig knipoogje. ‘Misschien kun je een babysitter regelen en kunnen we een restaurant zoeken dat uitsluitend biologisch gekweekte vogelmuur serveert.’
Thóra keek niet op van het scherm. ‘Waarom staan Jón Árnasons verzamelde volksverhalen niet op internet?’ mompelde ze.
‘Mag ik daaruit concluderen dat je het een goed plan vindt?’ vroeg Matthew.
‘Wat?’ vroeg Thóra afwezig, terwijl ze omlaag scrolde over de pagina die ze zat te lezen. ‘O, ja,’ antwoordde ze, zonder er ook maar een flauw vermoeden van te hebben waar ze mee instemde. ‘Waar ik ook zoek, ik kan het verhaal zelf nergens vinden, alleen het vers. Ik moet naar een bibliotheek.’
Matthew keek op zijn horloge. ‘Die zijn niet meer open,’ zei hij. ‘Denk je werkelijk dat die tekst zo belangrijk is?’
Thóra keek naar hem op. ‘Nee,’ gaf ze toe. ‘Maar ik heb gewoon niets anders te doen. Ik grijp elke strohalm aan voor morgen — ik heb verder niet veel om mee te werken.’
‘Als Bergur de moordenaar is, of zijn vrouw, zoals jij schijnt te denken, denk ik niet dat dat rotsblok er iets mee te maken kan hebben,’ zei Matthew. ‘Volgens mij kun je je beter op iets recenters concentreren.’ Hij liep naar het raam en zag een wagen voor het hotel tot stilstand komen. Hij parkeerde op een plek vlak onder het raam. ‘Ik herken dat kenteken,’ zei hij, het gordijn loslatend. ‘Waar ligt die lijst?’
Thóra staarde hem met open mond aan. ‘Wil je zeggen dat je één zo’n nummer herkent uit de duizenden die je onder ogen hebt gehad?’ vroeg ze, terwijl ze hem de lijst overhandigde.
‘Het is een gepersonaliseerde nummerplaat,’ antwoordde hij. ‘Die zijn me opgevallen, want daar waren er niet zoveel van.’ Hij bladerde de lijst door. ‘Hier heb ik hem. Een uur voordat Eiríkur werd vermoord, is deze wagen vanuit Reykjavík door de tunnel gereden.’ Hij gaf de lijst weer aan Thóra en wees haar het kenteken aan. ‘Daar. “veritas”,’ zei hij. ‘Deze herinner ik me zo goed omdat ik me afvroeg wat de eigenaar ervan voor werk zou doen. Ik kon niets bedenken wat verband hield met “waarheid”, tenzij het een wiskundeleraar was. En toen zag ik van wie hij was.’
Thóra pakte de lijst van hem aan en las de naam van de eigenaar. ‘Aha,’ zei ze, en ze legde de lijst weer neer. ‘Baldvin Baldvinsson, de kleinzoon van de oude Magnús, met wie wij hebben gesproken.’ Ze stond op. ‘Wat komt hij hier nu weer doen?’