‘Hallo, Bella. Met Thóra. Heb je nog iets gevonden met betrekking tot een verband tussen vossen en paarden?’ Thóra had geen zin haar voor de zoveelste keer de les te lezen over haar telefoonmanieren.
‘Hè?’ antwoordde het meisje dommig. ‘O, dat.’ Toen ze zweeg, meende Thóra een zuigend geluidje te horen, gevolgd door een snelle uitademing.
‘Bella, zit je te roken op kantoor?’ vroeg ze geërgerd. ‘Je weet dat dat niet mag.’
‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Bella. ‘Ben je gek?’
Thóra wist zeker dat ze het geknetter van brandende tabak hoorde. Rookte dat kind soms pijp?
Voordat ze de kans kreeg het te vragen, vervolgde Bella: ‘De paardentypes die ik heb gesproken, hadden nog nooit van een specifiek verband gehoord, dus toen ben ik met een vossenjager die ik ken gaan praten en hij kon me iets meer vertellen.’
Thóra vergat helemaal dat Bella zat te roken. ‘Wat zei hij?’ vroeg ze gretig. Zou nu blijken dat haar secretaresse toch ergens goed voor was?
‘Nou,’ zei Bella,’ hij vertelde me dat paarden gek kunnen worden van angst als ze een dode vos ruiken, vooral als hij al begint te rotten.’
‘Is dat iets wat waarschijnlijk alleen bij vossenjagers bekend is?’ vroeg Thóra opgewonden, ‘of weten alle ruiters dat? Zou het kunnen dat degenen die jij hebt gesproken er toevallig niet zoveel vanaf weten?’
‘Van vossen, bedoel je?’ vroeg Bella sarcastisch. ‘Ik heb geen flauw idee, maar ik denk dat ze er in de regel niet veel van weten. Ik bedoel, hoe vaak kom je nou een vos tegen?’
‘Bedankt, Bella,’ zei Thóra, waarschijnlijk voor de allereerste keer gemeend. ‘Wat dacht je ervan om de rest van de dag lekker vrij te nemen?’ Haar aanbod was minder royaal dan het leek, aangezien de afwezigheid van de secretaresse geen enkel waarneembaar effect op het functioneren van het bedrijf zou hebben. Ze hing op en vertelde Matthew wat ze had gehoord.
‘Dus de moordenaar heeft een vos op Eiríkurs lichaam gebonden om het paard gek te maken — en ervoor te zorgen dat de arme man echt zou worden doodgetrapt en niet alleen maar zwaargewond zou raken.’ Matthew trok een wenkbrauw op. ‘Hij is dus behoorlijk koelbloedig en berekenend.’
‘Maar de meeste ruiters weten helemaal niet hoe paarden op een dode vos reageren,’ zei Thóra peinzend. ‘Dat is vooral bekend bij vossenjagers.’ Na een ogenblik te hebben nagedacht, zei ze: ‘Ik vraag me af of Bergur op vossen jaagt. Hij heeft wel een kolonie eidereenden op zijn land.’ Ze keek naar Matthew op. ‘Ik heb een doos geweermunitie in de stallen zien staan, in de kantine.’
Matthew staarde haar aan. ‘Kan “rer” een mislukte poging zijn geweest om “ber” te schrijven, voor “Bergur”?’ Hij haalde zijn telefoon tevoorschijn en zocht de foto op die hij van de letters op de muur had genomen. Het duurde even om de afbeelding te vergroten en te centreren. ‘Krijg nou wat,’ zei hij, na de foto grondig te hebben bestudeerd. Hij gaf de telefoon aan Thóra. ‘De onderste schuine lijn van de eerste “R” is niet recht, zoals de tweede.’
Thóra legde de telefoon neer en richtte zich tot Matthew. ‘Thórólfur nam het nieuws behoorlijk goed op,’ zei ze. ‘Hij bleef heel onderkoeld, maar ik hoorde dat hij er blij mee was. Ik voorspel dat Bergur zeer binnenkort de politie op bezoek krijgt.’
‘Bergur zelf, of anders zijn vrouw,’ zei Matthew. ‘Je weet maar nooit.’
‘Jawel,’ antwoordde zij. ‘Sommige dingen weet je gewoon. Ik heb het lijkschouwingsrapport gelezen en daaruit blijkt duidelijk dat Birna het slachtoffer is geweest van een bijzonder gewelddadige verkrachting, dus zijn er geen vrouwen in het spel, behalve misschien als medeplichtigen. Als Rósa al een rol heeft gespeeld bij de moord, dan toch zeker niet samen met haar man. Ik kan me niet voorstellen dat die twee het ooit over iets eens kunnen worden, laat staan over zoiets.’
Op dat moment kwam Sóldís naar hen toe lopen. ‘Oma wil je graag spreken,’ zei ze een beetje verlegen. ‘Ik moest je vragen of je haar wilt bellen. Het heeft iets te maken met waar jullie het gisteren over hadden.’ Ze keek naar haar voeten. ‘Als je het liever niet doet, hoeft het niet per se, hoor, maar hier heb je haar nummer.’ Ze gaf Thóra een geeltje.
Thóra bedankte haar vriendelijk en haalde meteen haar telefoon tevoorschijn, terwijl Sóldís zich omdraaide en snel wegliep. Na één keer werd er al opgenomen.
‘Hallo, Lára. Je spreekt met Thóra, de advocaat van het hotel. Ik hoorde van Sóldís dat je me wilde spreken.’
‘Ja, hallo. Ik ben blij dat je belt. Sinds we elkaar gisteren hebben gesproken kan ik aan niets anders meer denken dan aan Gudný. Ik geloof werkelijk dat jij ervoor gaat zorgen dat nu eindelijk eens wordt ontdekt wat er met het kind is gebeurd.’ Thóra had de indruk dat Lára erg emotioneel was, ook al was dat aan haar stem niet echt te horen. ‘Ik heb Gudný’s brief, waarover ik je gisteren vertelde, hier in mijn hand,’ zei de oude vrouw, met een bijna onhoorbare snik. ‘Ik heb alles afgezocht en uiteindelijk heb ik hem gevonden bij een paar andere spullen uit die tijd die ik altijd heb bewaard. Ik heb hem een aantal malen doorgelezen en volgens mij heb ik iets gevonden door tussen de regels door te lezen.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Thóra.
‘Op een gegeven moment schrijft ze dat de baby op de vader lijkt en dat ik de gelijkenis onmiddellijk zal zien,’ zei Lára. ‘Toen al die geruchten over incest destijds begonnen, dacht ik eigenlijk dat ze het over haar vader of oom had. Nu ik ouder ben, besef ik dat een vrouw zoiets nooit zou zeggen over een kind dat onder zulke omstandigheden is geboren. Ze vraagt ook of ik het adres weet van een bepaalde jongeman op wie ze verliefd was voordat ik verhuisde. Ze wilde iets van zich laten horen.’ Lára zweeg even en slaakte een diepe zucht. ‘Ik denk dat die jongeman de vader van het kind moet zijn geweest. Hij is kort na mij naar Reykjavík verhuisd en ik weet nog hoe vreemd hij zich gedroeg toen ik hem ongeveer een jaar later een keer tegen het lijf liep. Hij wilde niet met me praten. Destijds begreep ik daar niets van en dat doe ik eigenlijk nog steeds niet. Maar de baby zou zijn reactie kunnen verklaren. Misschien dacht hij dat ik van de baby of Gudný’s zwangerschap op de hoogte was en wilde hij er niet over praten. Hij had een jongedame aan zijn arm.’
‘Wie was hij?’ vroeg Thóra. ‘Leeft hij nog?’
‘Zeer zeker,’ antwoordde Lára. ‘Wanneer hij overlijdt, zal dat meteen in alle kranten staan. Hij was vroeger lid van het kabinet.’
Thóra klemde haar vingers om de telefoon. ‘Magnús Baldvinsson?’ vroeg ze, zo kalm mogelijk.
‘Ja, hoe wist je dat?’ riep Lára stomverbaasd uit. ‘Ken je hem?’
‘Hij logeert hier in het hotel,’ antwoordde Thóra, ‘maar het kan zijn dat hij inmiddels is vertrokken — zijn kleinzoon kwam hem gisteravond ophalen.’
‘Wat vreemd,’ zei Lára. ‘Sinds hij al die jaren geleden naar Reykjavík is verhuisd, is hij hier maar een paar keer heel kort teruggeweest.’
‘Hoe bestaat het,’ was het enige wat Thóra kon verzinnen. ‘Denk je dat hij het zo erg vond van de baby dat hij…’ ze aarzelde omdat ze niet goed wist hoe ze dit moest zeggen. Als het om volwassenen ging was het al erg genoeg, laat staan om baby’s. ‘… Dat hij het kind na Gudný’s overlijden heeft laten adopteren, of zich er op de een of andere manier… van heeft ontdaan?’ Ze hoopte dat haar eufemisme duidelijk genoeg was.
‘Ik heb geen idee,’ zei Lára. Haar oude stem haperde. ‘Lieve hemel, ik kan me niet voorstellen dat iemand zoiets zou doen. Magnús was een slappeling, oké, maar slecht? Ik weet het niet. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat iemand zoiets zou doen. Onze samenleving zou voor zo iemand absoluut geen genade kennen. Vandaag de dag niet, maar destijds al evenmin.’ Ze zweeg even om haar neus te snuiten. ‘En dan was er nog je andere vraag — over die kolenkelder. Ik heb er nog eens over nagedacht en ik herinnerde me toen dat beide boerderijen nog voordat ik hier wegging op elektrische verwarming overgingen, wat iedereen toen heel chic vond. Bjarni plaatste een kleine generator bij een van de watervallen op de berghelling, even ten noorden van de grote weg. Ik weet niet of je er iets aan hebt, maar vanaf dat moment hadden de boerderijen dus geen kolen meer nodig en werden de kolenkelders niet meer gebruikt.’ Het praten over iets praktisch als centrale verwarming leek Lára’s stem weer wat kracht te geven en er klonk nu geen enkel verdriet meer in door. ‘In de doos waarin ik Gudný’s brief bewaar heb ik ook een oude foto van ons tweeën achter de boerderij gevonden, en toen ik die eens goed bekeek, kwam dit allemaal weer bij me boven. Ik zag het luik van de kolenkelder en toen kwamen opeens alle herinneringen terug.’