Выбрать главу

Thóra viel haar in de rede. ‘Je hebt het nu over “achter de boerderij”, maar welke boerderij bedoel je dan?’

‘Kirkjustétt,’ zei Lára. ‘We kwamen destijds niet zo vaak op Kreppa. Bjarni en Grímur spraken nauwelijks meer tegen elkaar en ik weet vrij zeker dat ze alleen nog maar contact hadden over de generator, die beide hoeves van stroom voorzag.’

‘Dus Kirkjustétt had net zo’n kolenkelder als Kreppa?’ zei Thóra. ‘Achter het hotel is daar niets meer van terug te vinden. Zou het kunnen dat de nieuwbouw erbovenop is gezet?’

‘Dat lijkt me niet,’ antwoordde Lára. ‘Als ik het me goed herinner, bevond de kelder zich een eindje van de hoeve vandaan, niet in de buurt waar de nieuwbouw nu staat. Als het goed is ligt het luik in het grasveld achter het hotel. Beide hoeves hadden dezelfde indeling. Het was indertijd heel erg modern om de kolenkelder een eindje bij het huis vandaan te hebben, omdat het veel duurder was dan de kolen regelrecht in de kelder te storten. Het allerduurst was het om vanuit je kelder een ingang naar het kolenhok te hebben, ook al lag dat een eind verder.’

Thóra keek Matthew met grote ogen aan. Ze kon niet wachten om in de kelder te gaan zoeken of er een deur naar het kolenhok was en beëindigde haar gesprek met Lára, maar voordat ze ophing beloofde ze Lára het haar te laten weten als ze aanwijzingen zou vinden omtrent het lot van het mysterieuze kind.

‘Ik moet snel even bellen,’ zei ze tegen Matthew, terwijl ze het nummer van de gevangenis draaide. ‘Ik zal het je zo allemaal uitleggen.’ Terugdenkend aan de foto die Robin op Birna’s verzoek van de keldermuur had gemaakt, verwachtte Thóra daar geen deur aan te treffen. Toen Jónas naar de telefoon was gebracht, kwam ze meteen ter zake. ‘Jónas, het kan zijn dat ik een gat in de keldermuur onder het oude gedeelte van het hotel moet maken. Dat wilde ik je even laten weten. Gaat het verder goed met je?’

Thóra, Matthew en Gylfi stonden in de kelder voor de muur die volgens hen aan het grasveld moest grenzen. Ze hadden er lang over gedaan om uit te zoeken waar ze moesten beginnen, maar door Sóley op te tillen zodat zij door de vieze kleine raampjes kon kijken, waren ze erachter gekomen dat de muur op Birna’s foto de goede was. Matthew legde de foto neer en pakte de voorhamer. Thóra liep naar achteren, waar Sóley en Sigga opgewonden toekeken. Gylfi bleef bij Matthew staan, klaar om het over te nemen wanneer de Duitser even wilde uitrusten.

Haar zoon had per se mee gewild toen zij gewapend met scheppen het grasveld op waren gelopen — om zich ervan te verzekeren dat het luik daar inderdaad was voordat ze aan de slag gingen om het interieur van het hotel te verbouwen — en de meisjes wilden ook mee, om even iets anders te kunnen doen. Ze vonden het luik op ongeveer dertig centimeter diepte, vlak achter het rotsblok met de inscriptie, maar in plaats van het moeizaam uit te graven, waren ze naar de kelder gegaan om de deur te zoeken die daar ergens moest zijn — een luik dat tientallen jaren onder de grond had gelegen zou niet gemakkelijker te openen zijn dan het luik achter Kreppa waarmee ze zo hadden geworsteld.

‘Wat denken jullie hierachter te vinden?’ vroeg Gylfi, die nog twijfelde of het wel zo verstandig was de muur open te hakken.

‘Wil je dat echt weten? Ik heb geen flauw idee,’ antwoordde Thóra, ‘maar hij is hier kennelijk neergezet om mensen weg te houden. Er is geen enkele reden om een betonnen muur voor een kelderdeur te zetten. Het kan dus alleen zijn gedaan om hem te verbergen.’

‘En als er helemaal niets is?’ zei hij. ‘Wat zal de eigenaar dan zeggen?’

‘Niets,’ stelde ze hem gerust. ‘Ik heb hem over onze plannen verteld, en in het ergste geval heeft hij er een paar vierkante meter kelderruimte bij.’ Ze gebaarde ongeduldig. ‘De beuk erin!’

Dit lieten Gylfi en Matthew zich geen twee keer vertellen en ze begonnen op de muur in te beuken. Thóra en de meisjes keken verwachtingsvol toe, maar zagen al snel dat het een langdurige operatie ging worden. Het duurde meer dan een halfuur — waarin Sóley inmiddels van verveling in slaap was gevallen op een stapel oude dozen en Sigga aan één stuk door zat te gapen — voordat het gat in het pleisterwerk, het hout en de stenen groot genoeg was om doorheen te klimmen. Matthew en Gylfi, met opgestroopte mouwen, vies, bezweet en buiten adem, deden een stap opzij.

‘Ik ga niet als eerste naar binnen,’ zei Thóra, haar hoofd terugtrekkend uit het gat. ‘Het is daar vreselijk bedompt. Het ruikt branderig.’

‘Ik ga wel,’ bood Gylfi aan, maar Thóra kende hem goed genoeg om te weten dat hij het niet meende.

‘Ga jij maar eerst, Matthew,’ zei ze, en ze duwde hem naar de opening. ‘Waar is de zaklantaarn?’

Nadat ze zich alle drie door de opening hadden geperst, liepen Thóra en Gylfi achter Matthew aan door de halfduistere gang. De dunne lichtbundel van de zaklantaarn lichtte alleen Matthew bij en toen hij aan het eind van de gang opeens stilstond voor een dichte deur, botsten ze tegen hem op. Hij draaide zich om en hield de zaklantaarn onder zijn kin. Tot zijn grote plezier deinsden Thóra en Gylfi verschrikt achteruit. Hij haalde de zaklantaarn weg van zijn gezicht en scheen ermee op de deur. ‘Zal ik hem openmaken?’

Ze hadden beter nee kunnen zeggen.

31

‘En ik moet dus geloven dat jullie dit puur toevallig hebben gevonden?’ vroeg Thórólfur. ‘Jullie waren stom toevallig gewapend met voorhamers in de kelder en dachten dat de ruimte er wel eens van zou kunnen opknappen als jullie een van de muren zouden weghalen?’

Thóra plukte een houtsplinter uit haar haar en zag tot haar opluchting dat het geen tand was, zoals ze even had gevreesd. ‘Nee,’ zei ze. ‘Ik dacht dat ik duidelijk was geweest. We wilden zeker weten dat we jullie niet voor niets zouden laten komen en geld van de belastingbetalers over de balk zouden gooien. De enige manier om erachter te komen wat er te vinden was, was door er een kijkje te nemen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik dit ook niet had verwacht.’ Ze huiverde toen er twee rechercheurs voor haar langs liepen met een kruiwagen vol beenderen. Ze voerden een vieze brandlucht met zich mee.

Het hotel krioelde van de politieagenten van naburige korpsen en deskundigen uit Reykjavík. Thóra vermoedde dat de meesten geen geldige reden hadden om hier te zijn, maar dat ze gedreven werden door nieuwsgierigheid. Haar gezicht vertrok. ‘Zoals ik al zei verwachtte ik het skelet van een enkel kind aan te treffen, in plaats van beenderen tot aan het plafond.’

‘En u had niet door dat het dierenbotten waren?’ vroeg Thórólfur. ‘Was het misschien moeilijk te zien in het donker?’

‘De botten die ik als eerste zag waren niet afkomstig van een dier,’ zei Thóra vastbesloten. ‘Voordat de hele berg omviel, scheen het licht van de zaklantaarn op een klein wollen wantje. Er stak een bot uit, dus ik kan alleen maar aannemen dat daar ergens een kind moet liggen. Er kan alleen maar een hand in dat wantje hebben gezeten. Ik zag hem uit de berg botten steken voordat die instortte, dus hij zal waarschijnlijk pas gevonden worden als alle beenderen zijn weggehaald. Als ik u was zou ik de mannen opdragen uiterst voorzichtig te werk te gaan, want helemaal onderop ligt een…’ Ze kon de zin niet afmaken.