‘Dat weten we nog niet,’ zei Thóra. ‘De politie zal binnenkort met je komen praten, dus ik kan je beter niet te veel vertellen. Ik wilde je alleen één ding vragen.’ Ze wachtte even, maar Elín zei niets, dus ging ze verder: ‘Achter het huis, aan de oostkant, staat een groot rotsblok waarin een vers is gegraveerd dat volgens mij uit een volksverhaal komt. Iemand moet het daar hebben neergezet, want het is niet het werk van de natuur. Kun jij me er misschien iets over vertellen, of weet je wie het er heeft neergezet?’
‘Het rotsblok?’ zei Elín, stomverbaasd. ‘Wat heeft dat met de hele zaak te maken?’
‘Misschien niets,’ zei Thóra, niet geheel naar waarheid. ‘Ik wil alleen graag weten wat het is, zodat ik het kan uitsluiten als bewijsmateriaal.’ Ze hoopte maar dat Elín haar zou geloven.
‘Ik kan je verzekeren dat het niets met dit alles te maken heeft,’ zei Elín. ‘Dat rotsblok is daar lang geleden neergezet door mijn moeder. Het was een soort huwelijkscadeau aan zichzelf, althans dat heeft ze mij altijd verteld. Vraag me niet waarom — ze heeft het nooit uitgelegd — maar je kunt er rustig van uitgaan dat het niets te maken heeft met een dood kind.’
Thóra stond ervan te kijken dat het Málfrídur, Grímurs dochter, was geweest die het rotsblok daar had geplaatst, en toen vervolgde ze: ‘Nog één ding. Wat kwamen jij en je broer, Börkur, hier zondagavond doen? Ik heb een uitdraai van de politie waarop de voertuigen vermeld staan die die dag door de tunnel zijn gekomen en jullie staan er allebei op.’
‘Wij kwamen naar jou toe,’ antwoordde Elín geërgerd. ‘Weet je dat niet meer? Jij zou ons die maandag komen opzoeken. Wij besloten de ochtenddrukte voor te zijn en al de avond ervoor naar Stykkishólmur te rijden. Je denkt toch zeker niet dat Börkur en ik iets met die moordzaak te maken hebben?’
Thóra begon aan een halfslachtige uitleg. ‘Het is gewoon een van de punten die ik wil kunnen afstrepen,’ legde ze uit.
‘Nou, dan kun je deze ook afstrepen: Börkur is donderdag ook niet naar het westen gereden om iemand te vermoorden,’ zei Elín bits.
Thóra zei niets, want ze wilde niet laten blijken dat ze geen idee had gehad dat Börkur die dag ook op pad was geweest. Kennelijk verkeerde Elín in de veronderstelling dat Thóra voor elke dag zo’n lijst met auto’s had. ‘Wat kwam hij dan doen?’ informeerde ze voorzichtig.
‘Hij zal niet blij zijn dat ik je dit heb verteld,’ antwoordde de andere vrouw. ‘Het heeft me moeite genoeg gekost het uit hem te krijgen.’ Ze werd onderbroken door het harde geluid van een claxon, en toen kwam ze scheldend weer aan de lijn. ‘Stomme ouwe klootzak! Waarom pakken ze die lui hun rijbewijs niet af voordat ze seniel achter het stuur kruipen?’ zei ze boos, en ze vervolgde: ‘Ik vertel je dit alleen om van je af te zijn en nog meer ongefundeerde aantijgingen tegen ons te voorkomen.’
‘Het kan me geen bal schelen waarom je me dit vertelt,’ kaatste Thóra terug. ‘Dus, wat heeft hij gedaan?’
‘Hij ging bij een makelaar langs die interesse had in de resterende agrarische percelen, met de bedoeling ze van de hand te doen,’ zei Elín. ‘Hij weet dat ik wil wachten en hij heeft het buiten mij om gedaan. Als je het wilt controleren, de makelaar kan het bevestigen.’
Thóra bedankte haar en hing op. ‘De moeder van Börkur en Elín heeft die steen daar laten plaatsen,’ zei ze tegen Matthew. ‘Het zijn heel eigenaardige mensen, wat niet zo vreemd is als je naar de medische geschiedenis van hun familie kijkt — de ouders van hun moeder hadden allebei psychische problemen — maar de moorden hebben ze hoogstwaarschijnlijk niet gepleegd. Ze had in elk geval goede verklaringen voor het feit dat ze hier waren.’
Thóra stond op en pakte de tassen met Jón Árnasons verzamelde volksverhalen. ‘Als ik dat vers kan vinden, staat er misschien wel verdere uitleg in de begeleidende tekst. Misschien komen we er zo achter waarom hun moeder dat vers in het rotsblok heeft laten beitelen en waarom ze het vervolgens daar heeft neergezet.’ Ze zette de tassen op tafel. ‘Ik moet niet vergeten die boeken terug te brengen wanneer we weer naar Reykjavík gaan,’ zei ze. ‘Met alle boetes die ik betaal kunnen ze thuis al een hele nieuwe vleugel aan de bibliotheek bouwen. Ik heb geen zin om dat voor het hele land te gaan doen.’
‘Die ga je toch zeker niet allemaal lezen?’ vroeg Matthew, terwijl hij zag hoe Thóra het ene na het andere loodzware boek tevoorschijn haalde. ‘Ik denk dat ik intussen even ga douchen.’
‘Ik heb het zo opgezocht,’ zei Thóra. Ze sloeg de inhoudsopgave van Deel 1 open en zocht naar ‘vondelingen’. ‘Hier heb ik het al!’ riep ze opgewonden en ze keek op van het boek. ‘Hier heb ik een verhaal met de titel “Ook Ik Had Moeten Huwen”. Dat moet het zijn.’ Snel las Thóra het korte verhaal door en legde het opengeslagen boek toen in haar schoot.
‘Wat is er?’ vroeg Matthew. ‘Ik weet niet of dat goed of juist slecht nieuws betekent.’
‘Ik ook niet,’ zei Thóra. ‘Het is het verhaal van een moeder die haar pasgeboren baby buiten achterliet om te sterven. Enkele jaren later kreeg ze nog een dochtertje, dat ze wel grootbracht. Toen het meisje de huwbare leeftijd bereikte, vroeg een jongeman om haar hand en verloofden zij zich. Op het hoogtepunt van de huwelijksplechtigheid werd er op het raam gebonkt en hoorden de gasten dit vers zingen: “Een hoeve was ook voor mij bestemd, ook ik had moeten huwen, net als gij”.’ Ze keek Matthew aan. ‘Het was de geest van het dode meisje die tot haar zuster sprak.’
‘Dus het vers verwijst naar het feit dat de zuster datgene krijgt wat eigenlijk ten deel had moeten vallen aan het kind dat is achtergelaten om te sterven?’ vroeg Matthew.
‘Ja, blijkbaar,’ zei Thóra. ‘Denk je dat Gudný nog een kind heeft gekregen?’ Terwijl ze het zei, schudde ze haar hoofd. ‘Nee, dat denk ik niet.’
‘Maar wie heeft datgene gekregen wat eigenlijk het kind toekwam?’ vroeg Matthew. ‘Ik neem aan dat het kind haar moeders erfgename was?’
Thóra blies haar wangen op en liet de lucht vervolgens langzaam ontsnappen. ‘Het hangt ervan af wanneer Gudný precies aan tbc is bezweken. Als het kind eerder is gestorven, heeft ze natuurlijk niet van haar moeder kunnen erven. Als het kind pas na Gudný’s dood is overleden, verandert dat de zaak. Gudný’s vader stierf als eerste. Aangezien hij weduwnaar was en zij zijn enig kind, was Gudný automatisch zijn enige erfgename en zou het kind bij de dood van haar moeder al haar bezittingen hebben geërfd.’
‘En als dat het geval is, moet er iemand van de dood van het kind hebben geprofiteerd,’ zei Matthew, ‘en al Gudný’s bezittingen hebben geërfd die anders naar het kind zouden zijn gegaan. Wie kan dat in dit geval zijn geweest?’
‘De naaste familie van de moeder,’ zei Thóra. ‘Grímur, Gudný’s oom en de oudoom van het kind.’ Ze sloeg het boek dicht. ‘Lára, Sóldís’ grootmoeder, zei dat hij geldproblemen had, dus hij kan haar hebben vermoord om te voorkomen dat ze de volwassen leeftijd zou bereiken. Zodra het meisje zou trouwen of zelf een kind kreeg, zou Grímur zijn rechten op de erfenis kwijt zijn.’
‘Dat is wel ongelooflijk harteloos,’ zei Matthew. ‘Maar hij was niet degene die dat rotsblok daar heeft neergezet. Zijn dochter, Málfrídur, de moeder van Elín en Börkur, moet hebben geweten van het lichaam dat eronder lag. Het kan geen toeval zijn dat zij een steen met die inscriptie juist op die plek heeft neergezet.’
‘Málfrídur,’ zei Thóra peinzend. ‘Toen haar eigen vader jaren later in Reykjavík overleed, heeft Málfrídur geërfd wat eigenlijk aan het kind toebehoorde. Als er tenminste echt een kind is, en als het dat van Gudný is.’
‘Als, als en nog eens áls,’ zei Matthew, ‘maar ik moet toegeven dat het heel plausibel klinkt. Kan zij de moord hebben gepleegd, in plaats van haar vader, Grímur?’
‘Lijkt me niet. Tijdens de oorlog was ze nog maar een klein meisje. Toen Lára hier na de oorlog terugkwam, was Gudný’s kind al van de aardbodem verdwenen. We kunnen er redelijkerwijs van uitgaan dat Gudný’s dochter, Kristín, de Kristín is wiens naam boven in die deurpost staat gekrast. Als dat zo is, lijkt het me waarschijnlijk dat het Málfrídur is geweest die de woorden papa heeft kristín vermoord. ik haat papa daar heeft achtergelaten. Het was per slot van rekening in hun huis. Misschien is ze er zelf achter gekomen, of is ze getuige geweest van de moord, of misschien heeft hij het haar zelfs verteld.’