‘Je zou ook een andere manier kunnen verzinnen om iets terug te doen,’ zei Matthew grijnzend.
Thóra reageerde niet. Ze stond met het boek met volksverhalen opengeslagen in haar handen. ‘Wacht eens even,’ zei ze opgewonden. ‘Wat hebben we hier?’
32
Thóra wees met haar vinger op de pagina. Matthew keek ernaar, maar begreep er niets van. ‘Hier, op de pagina vóór het verhaal van het dode kind op de bruiloft, staat dat je, om te voorkomen dat iemands geest na zijn dood aan de wandel gaat, naalden in zijn voetzolen moet steken.’ Ze sloeg het boek dicht. ‘De moordenaar heeft zich ervan willen verzekeren dat de geesten van zijn slachtoffers niet zouden gaan ronddolen.’
Matthew keek sceptisch. ‘Waar slaat dat in vredesnaam op?’
‘Wij kunnen dat misschien niet begrijpen, maar kennelijk gelooft hij in geesten,’ zei Thóra, en ze werd rood bij de herinnering aan het klaaglijke gehuil dat zij had gehoord, gehuil als van een baby die is achtergelaten om te sterven. Ze had zich aan haar voornemen gehouden om het er met niemand over te hebben, en al helemaal niet met Matthew.
‘Waarom krijg je een kleur?’ vroeg hij. ‘Begin je nu op je oude dag ook al in geesten te geloven?’ Hij gaf haar een por. ‘Heb jij het soms ook gehoord?’
Thóra kon slecht liegen tegen mensen om wie ze gaf, dus besloot ze het maar toe te geven. ‘Ja, ik heb iets gehoord,’ bekende ze. ‘Het was natuurlijk niet de geest van een aan zijn lot overgelaten kind, maar ik heb inderdaad iemand horen huilen en het klonk als een baby.’
‘Geweldig!’ zei Matthew blij. ‘Je hebt die baby toch niet drie keer om je heen laten kruipen, hè? Je maakt in elk geval geen gestoordere indruk dan anders.’
Thóra stak haar tong naar hem uit. ‘Kom op,’ zei ze, ‘we hebben belangrijker zaken aan ons hoofd dan spoken. Laten we Berta of Steini gaan opzoeken.’
‘Je moet proberen de babygeest terug te sturen naar zijn moeder,’ hield Matthew vol. ‘Dat is wel de bedoeling…’
Thóra kon niet wachten om weg te kunnen uit de hal van het hotel. Er hing een branderige geur van de verkoolde kadavers die door het gebouw heen waren gedragen. Toen ze langs Vigdís liep had ze het liefst haar neus dicht willen knijpen, maar in plaats daarvan hield ze haar adem in en liep snel door. In het voorbijgaan botste ze tegen Thröstur Laufeyjarson op.
‘O, sorry,’ zei ze, en ze kon nog maar net haar evenwicht bewaren. ‘Ik had je niet gezien.’
‘Geeft niet,’ zei de kanovaarder nors. Hij droeg een dry suit en zijn haar was nat. ‘Niks aan de hand — alleen jammer dat ik niet hetzelfde kan zeggen van mijn kano,’ voegde hij eraan toe.
‘O?’ vroeg Thóra. ‘Is die dan beschadigd?’ Bij het zien van Thrösturs woeste blik, flapte ze er onwillekeurig uit: ‘Ik heb hem niet aangeraakt.’
‘Nee, dat weet ik,’ zei Thröstur, en hij liep verder.
‘Wacht even, ik wilde je wat vragen,’ zei Thóra, en ze greep hem bij zijn arm. Ze schrok ervan hoe gespierd die aanvoelde. ‘Ik heb je al eerder gezocht, maar je bent niet gemakkelijk te vinden.’
‘Wat wilde je vragen?’ zei hij. Ze wilde niet opdringerig overkomen, dus liet ze zijn arm los. ‘Of ik tijdens het kanoën ooit ondersteboven in het water heb vastgezeten?’
‘Eh, nee,’ antwoordde Thóra, verbijsterd. ‘Daar heb ik nou nooit aan gedacht. Nee, mijn vraag gaat over de twee moorden die hier zijn gepleegd. Daar heb je vast wel iets over gehoord.’
Thrösturs gezichtsuitdrukking was een vreemde mengeling van irritatie en ongerustheid. De hoteldeuren gingen open en hij zag de berg beenderen die langs werden gedragen. ‘Wat is daar aan de hand?’
‘Een heleboel,’ zei Thóra. ‘En niet veel goeds. Heb je tijd om even te praten? Het kan belangrijk zijn.’ Ze hoopte dat de aanblik van de botten hem over zou halen.
‘Ja, goed,’ antwoordde hij abrupt. ‘Ik was toch net op weg om met de politie te gaan praten. Nu mijn kano kapot is, is er geen reden meer om mijn mond te houden.’
‘Waarover?’ vroeg Thóra, die hem meeloodste naar een tafeltje buiten. Ze gingen zitten en Thóra stelde hem aan Matthew voor. ‘Wat wilde je de politie gaan vertellen?’
Thröstur keek ernstig. ‘Vrijdagochtend wilde ik gaan trainen en toen trof ik mijn kano helemaal onder het bloed aan.’ Hij corrigeerde zichzelf. ‘Nou ja, niet helemaal onder. Er zat bloed aan de peddel en aan de zitting en hier en daar zaten spetters. Het was niet mijn bloed en ik nam aan dat het iets te maken moest hebben met de moord die donderdagavond was gepleegd.’
Thóra staarde hem aan. ‘Het is vandaag dinsdag,’ zei ze. ‘Waarom ben je hier in vredesnaam niet eerder mee gekomen?’
‘Ik hoorde pas zaterdag van de moord, toen een of andere vrouw bij de receptie me erover vertelde en toen had ik het meeste al schoongemaakt,’ zei Thröstur ongeduldig.
‘Dus er zit nog wat bloed aan?’ vroeg Thóra hoopvol. Misschien waren er wel vingerafdrukken van de moordenaar bewaard gebleven.
‘Eh, nee, eigenlijk niet,’ mompelde Thröstur schaapachtig, waarna hij bij wijze van verzachtende omstandigheid aanvoerde: ‘Ik doe over twee weken mee aan de wereldkampioenschappen. Ik kon niet het risico lopen dat mijn kano naar een of ander laboratorium zou worden gebracht, dus heb ik de rest zelf schoongemaakt en besloot ik mijn mond erover te houden. Het leed was al geschied, want het meeste bloed was er inmiddels toch al af.’
Thóra benijdde hem niet; hij zou alles aan Thórólfur moeten opbiechten. ‘Maar waardoor ben je van gedachten veranderd?’ vroeg ze.
‘Ik weet niet welke idioot het heeft gedaan, maar hij moet de kano op de rotsen hebben laten lopen en zo de bodem hebben beschadigd. Ik snapte al niet waarom mijn tijden zo slecht waren, maar ik heb de schade nog maar net ontdekt. Toen ik de kano vorige week controleerde, was de bodem nog prima, dus het moet die ellendige moordenaar zijn die me deze problemen bezorgt.’ Hij leunde naar achteren en sloeg zijn armen over elkaar. ‘Nu kan de politie de kano voor mijn part meenemen. Ik kan nu toch niet meer meedoen aan die wedstrijden.’
Het was wel duidelijk dat Thröstur het feit dat de moordenaar zijn kano had beschadigd, het allerergste vond.
‘Ik weet niet of je het doorhebt,’ zei Thóra, ‘maar als je meteen, die zaterdag, met de informatie over je kano naar buiten was gekomen, was het misschien mogelijk geweest de moord die zondagavond is gepleegd te voorkomen.’
‘Natuurlijk niet!’ wierp Thröstur tegen. ‘Ik zei toch al dat bijna al het bloed toen al weg was.’ Hij wierp een hulpzoekende blik in de richting van Matthew en probeerde toen over iets anders te beginnen. ‘Zodra de moordenaar wordt gevonden dien ik een eis in voor schadevergoeding. Ik maakte nota bene kans op een medaille.’
‘Het is gewoon verschrikkelijk,’ zei Thóra, waarbij ze vergeefs probeerde niet sarcastisch te klinken. ‘Eén vraagje nog. Je bent zondagavond door de Hvalfjördur-tunnel gekomen, nietwaar?’
‘Ja,’ snauwde Thröstur. ‘Ik was door mijn proteïnesupplement heen en daarvoor moest ik naar een goed gesorteerde apotheek.’ Hij keek Thóra uitdagend aan. ‘Geloof je me niet? Ik heb het bonnetje nog, van een apotheek in de stad.’
‘Wat? O, ja,’ zei Thóra afwezig. Ze dacht aan iets anders: het feit dat ze niet langer de mensen konden uitsluiten die bij de seance waren geweest, of hotelpersoneel dat in de onmiddellijke omgeving was geweest. ‘Hoe lang doe je erover om hiervandaan naar de inham te kanoën waar de architect is vermoord?’ vroeg ze.
‘Daar ben je zo,’ antwoordde hij. ‘Over zee is het maar een heel kleine afstand. Je hoeft niet alle bochten te volgen van de route over land. Ik denk dat het mij met kalme zee vijf minuten zou kosten. Iemand die niet gewend is aan een kano zou er misschien tien minuten over doen.’