‘Zou iemand die voor het eerst in een kano zit er een beetje makkelijk mee overweg kunnen?’ vroeg Matthew, die tot dat moment alleen had zitten luisteren.
‘Jawel, tenzij hij echt heel onhandig is,’ zei Thröstur. ‘Het vergt veel oefening om heel goed te kanoën, maar om over rustig water van A naar B te varen hoef je niet goed te zijn, alleen sterk.’ Hij stond op. ‘Ik kan maar beter even gaan douchen voordat ik naar de politie ga. Ik wil wel dat ze me serieus nemen, want ik meen het echt.’ Hij schoof de zware houten stoel onder het tafeltje en draaide zich om. Toen leek hem opeens iets te binnen te schieten en keek hij nog even om. ‘Ik weet trouwens ook zeker dat de jongen in die auto zich mij nog herinnert,’ zei hij. ‘En hij is vast niet moeilijk te vinden.’
‘Welke jongen? Wie bedoel je?’ vroeg Thóra.
‘Toen ik de tunnel uit reed, zag ik een auto langs de kant van de weg staan. Ik dacht dat hij pech had. Ik stopte om de bestuurder een lift aan te bieden, maar het was een ernstig mismaakte jongen, die zei dat hij nergens naartoe ging en alleen maar een beetje in de auto wilde zitten en dat alles in orde was. Toen draaide hij zijn raampje omhoog en wilde niet meer met me praten.’
‘Hoe laat was dat?’ vroeg Matthew.
‘Een uur of zes, denk ik,’ antwoordde Thröstur. ‘Toen ik later die avond terugkwam, was hij weg. Hij had er waarschijnlijk genoeg van gekregen voortdurend tegen mensen te moeten zeggen dat er niets aan de hand was. Ik was vast niet de enige die dacht dat hij daar met pech stond. Toen ik wegreed, stopte er alweer een andere wagen,’ voegde hij eraan toe. Toen draaide hij zich weer om en liep het hotel in.
Matthew stootte onder tafel Thóra’s been aan. ‘Ik denk dat Steini Berta door de tunnel is gevolgd omdat hij zeker wilde weten dat ze echt weg was, en dat hij daarna even aan de kant is gaan staan om haar na te kijken voordat hij omkeerde om Eiríkur van kant te maken. Waarschijnlijk kwam Thröstur net aanrijden toen hij stond te wachten. Het klopt allemaal.’
‘Ik vind het een beetje zwak,’ zei Thóra. ‘Als hij om zes uur bij de tunnel stond, moest hij eerst nog helemaal terugrijden en dat is een flink eind.’
‘We weten niet exact hoe laat Eiríkur is overleden,’ zei Matthew. ‘Rond etenstijd, zeiden ze. Maar mensen eten op alle mogelijke tijdstippen.’ Hij stond op. ‘Ik ga de lijst pakken. Ik wil zien wanneer hij in zuidelijke richting reed. Daar heb ik niet naar gekeken toen ik zijn naam tegenkwam.’
Thóra moest er niet aan denken om nog een keer door de stinkende foyer te moeten, en ze besloot buiten op hem te wachten. Al snel was Matthew terug met een hele stapel paperassen. ‘Toen hij door de tunnel naar Reykjavík reed zat hij vijf wagens achter Berta. Dat klopt met mijn theorie. Hij wilde zeker weten dat ze weg was.’ Hij gooide de papieren voor Thóra op het tafeltje. ‘Ik vind dat we met haar moeten gaan praten, voor het geval ze iets weet wat deze legpuzzel compleet kan maken.’
‘Ook al weet ze iets, dan kunnen we alleen maar hopen dat ze het ons zal willen vertellen,’ zei Thóra, terwijl ze opstond. ‘We weten niet of ze hem zal willen opgeven, ook al weet ze wat hij heeft gedaan. We kunnen in elk geval niet verwachten dat ze straks staat te juichen wanneer we haar vertellen dat haar vriend en familielid wellicht een moordenaar is. Het kan best zijn dat ze langer nodig heeft om tot zich door te laten dringen wat hij voor verschrikkelijks heeft gedaan.’ Ze fronste. ‘Als hij tenminste iets heeft gedaan. En daar ben ik nog niet zo zeker van.’
Thóra sloeg zich met haar vlakke hand tegen haar voorhoofd. ‘Nu weet ik opeens wat me dwarszat,’ zei ze. ‘De volgorde van vererving. Als het kind haar moeder en grootvader heeft overleefd, dan is de erfenis helemaal niet in de juiste handen. Natuurlijk was Grímur niet de erfgenaam van het kind.’ Ze zaten in de auto op de oprit voor Kreppa, waar ze hadden gehoopt Berta aan te treffen. Maar haar wagen was echter nergens te bekennen en het huis was verlaten.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Matthew. ‘Toen haar moeder en grootvader dood waren, was hij toch haar naaste familie?’
Thóra schudde haar hoofd. ‘Dat was natuurlijk de vader. Bij de dood van het kind zou de vader alles hebben geërfd.’
‘En dat is waarschijnlijk Magnús,’ zei hij. ‘Daar had ik nog niet aan gedacht. Grímur had natuurlijk nooit iets mogen erven. Daarom heeft hij het meisje verborgen gehouden en al haar gegevens, voor zover die er waren, vernietigd.’
Thóra hield haar adem in. ‘En daar komt nog bij dat, als zijn dochter Málfrídur van de moord heeft geweten, haar erfenis ook onwettig was.’
‘Dat spreekt toch voor zich?’ vroeg Matthew. ‘Als haar vader de erfenis onder valse voorwendselen heeft verkregen, dan heeft hij er geen recht op en zij dus ook niet.’
‘Ik weet het niet helemaal zeker, maar volgens mij ligt dat anders als zij niet van de moord heeft geweten. Als mijn theorie klopt, wist ze het wel en bovendien is ze nog in leven. Toen het land aan Jónas werd verkocht hadden haar kinderen een volmacht om namens haar te tekenen. Zij hebben formeel niets geërfd, dus of zij het wisten doet niet ter zake. In de volmacht stond dat hun moeder verantwoordelijk is voor het ouderlijk bezit, waarvan de nalatenschap nog niet is bekrachtigd, zodat de kwestie van medeplichtigheid niet op hen van toepassing is.’
‘Ze hebben heel wat te verliezen,’ zei Matthew, ‘en voor de vader van het kind, Magnús, valt er juist heel veel te winnen.’
‘Ja, het lijkt me duidelijk dat hij er niet veel voordeel van zou hebben gehad om Birna te vermoorden met het doel te voorkomen dat het kind zou worden ontdekt. Integendeel zelfs.’ Thóra staarde door de voorruit naar de oude boerderij. ‘Maar voor Elín en haar familie is dat een heel ander verhaal. Zo zou Berta bijvoorbeeld opeens geen plek meer hebben om hier in het westen te logeren. Het huis in Stykkishólmur werd na Grímurs financiële problemen eigendom van Bjarni en zijn boerderij ook. Als Berta hier geen huis zou hebben, zou Steini een behoorlijk eenzaam leven leiden.’ Ze keek Matthew aan. ‘Vind je ook niet dat we met Steini zelf moeten gaan praten?’ zei ze. ‘We hebben geen idee wanneer en waar we Berta zullen treffen. Sóldís weet vast wel waar hij woont, dus dat zou geen probleem moeten zijn.’
‘En Thórólfur dan?’ vroeg Matthew. ‘Moeten we hem dat niet vertellen, of hem vragen om zelf te gaan?’
Thóra dacht even na. ‘Nee, nee. Het is net als met die muur. We moeten eerst zeker weten dat we het bij het rechte eind hebben voordat we de politie ermee lastigvallen. Ze hebben op dit moment hun handen al vol.’
Matthew en Thóra stonden voor Steini’s voordeur te wachten. Hij had al geroepen dat hij eraan kwam, maar inmiddels stonden ze er al een tijdje.
‘Hij is natuurlijk niet zo snel — het duurt eeuwen,’ zei Matthew, die zijn jas dichter om zich heen trok. Het was opeens een stuk kouder geworden en de lucht was vochtig, zodat ze tot op het bot verkleumd waren. ‘Brr. Weet je zeker dat het juni is?’
Voordat Thóra iets kon zeggen, werd de deur geopend, ook al was het maar een klein stukje. ‘Wat?’ hoorden ze, vanonder de bekende capuchon.
‘Hallo,’ zei Thóra, zo vriendelijk mogelijk. ‘Ken je ons nog? Wij waren gisteren op Kreppa, toen jij en Berta daar ook waren, en we hebben elkaar ook een keer bij de inham ontmoet.’
‘Ja, én, wat willen jullie?’ Steini’s stem klonk zo gedempt dat het leek alsof hij met volle mond praatte. Thóra vermoedde dat dat kwam omdat hij zijn mond zo moeilijk kon opendoen. Ze hoopte dat het niet pijnlijk voor hem was om te spreken. Of hij nu wel of niet iets had gedaan, ze had oprecht medelijden met hem.
‘We wilden graag even met je praten,’ zei Thóra, hopend dat hij hen binnen zou laten. ‘Het gaat over zondagavond.’
De rolstoel rolde een eindje naar achteren en de deur ging verder open. ‘Kom binnen,’ mompelde hij. Door zijn spraakgebrek konden ze niet horen of het vooruitzicht met hen te moeten praten hem zorgen baarde. Thóra en Matthew wisselden discrete blikken, maar zeiden niets.