‘Ja,’ zei Teitur vrolijk. ‘Zo heette ze. Berta.’
34
rer. ber. Thóra legde haar telefoon op de tafel en staarde zonder iets te zien voor zich uit. Matthew, Gylfi en Sigga wachtten zwijgend af, met hun bestek nog in hun handen, benieuwd naar wat ze had ontdekt.
‘Misschien is het toch Rósa niet geweest,’ verbrak Thóra de stilte. ‘Berta wist van de vos.’
‘Vergeet niet dat ze niet per se schuldig hoeft te zijn, ook al wist ze ervan,’ zei Matthew.
Gylfi en Sigga zaten aandachtig te luisteren, ook al begrepen ze er niets van.
‘Dat is nog niet alles,’ zei Thóra. ‘Ten eerste heeft zij, afgezien van haar moeder Elín en haar oom Börkur, het meeste te verliezen. Ze was hier op de avond van de seance en ze gelooft in geesten, dus het is mogelijk dat zij spelden in de voetzolen van de slachtoffers heeft gestoken om te voorkomen dat hun geesten gingen ronddwalen.’
‘Maar vergeet je nu niet dat Berta hier niet was toen Eiríkur werd vermoord?’ vroeg Matthew. ‘Toen was ze in Reykjavík. Dat bewijzen de gegevens van de tunnel. Denk je dat er sprake is van twee verschillende moordenaars?’
‘Absoluut niet,’ antwoordde Thóra. ‘Als je er goed over nadenkt, is ze waarschijnlijk helemaal niet naar Reykjavík gegaan.’
Matthew fronste zijn wenkbrauwen. ‘Denk je dat ze haar wagen aan iemand heeft uitgeleend?’
‘Nee, ik denk dat ze van auto heeft geruild met Steini,’ zei Thóra. ‘Het is te toevallig dat zij tegelijkertijd in tegengestelde richtingen door de tunnel zijn gekomen. Hij heeft haar niet zitten nakijken, zoals wij dachten. Hij moet door de tunnel zijn gereden, waarna hij op Berta heeft gewacht om aan de andere kant van de tunnel van auto te wisselen. Vervolgens is zij weer teruggereden om Eiríkur te vermoorden. Hij zat waarschijnlijk langs de kant van de weg in de auto te wachten tot zij weer terug zou komen, toen Thröstur, de kanovaarder, langsreed. Het moet haar wagen zijn geweest die Thröstur zag stoppen toen hij weer wegreed. Dat verschaft haar een alibi.’
‘En hij dan?’ vroeg Matthew. ‘Dat zou hem dan toch verdacht maken?’
Thóra schudde haar hoofd. ‘Wie zou ooit geloven dat hij Eiríkur met geweld de stal in kon werken bij die hengst? Je hebt hem zelf gezien. Dat zou hij nooit kunnen. Maar zij is zo sterk als een paard — ze duwt hem overal naartoe in zijn rolstoel.’ Thóra greep naar haar voorhoofd. ‘Herinner je je die foto van haar dode familielid, Gudný, in dat lijstje op mijn nachtkastje?’ Matthew knikte. ‘Goed beschouwd lijkt Berta eigenlijk heel veel op Gudný, vooral als je er een ander kapsel bij denkt.’
Matthew glimlachte. ‘Ik kan me Gudný’s gezicht al niet zo goed voor de geest halen, laat staan haar kapsel. Is dat belangrijk?’
‘Dat was de foto waarvan Jónas zo overstuur raakte,’ zei Thóra. ‘Hij beweerde een geest te hebben gezien die sprekend leek op het meisje op de foto. De laatste keer dat hij die geest had gezien, was in zijn eigen appartement.’ Ze sloot haar ogen en haalde zich de foto van Gudný’s mooie gezichtje voor de geest. ‘Ik wil wedden dat dat Berta was en ik wil ook wedden dat zij de slaappillen heeft gestolen. Ik heb geen idee wat ze daar deed. Misschien probeerde ze achter Jónas’ plannen voor de aanbouw te komen. Waarschijnlijk kwam hij onverwacht thuis, zo stoned als een garnaal en wist hij niet meer of hij een echt mens zag of een geest. Misschien was ze van plan de slaappillen voor Birna te gebruiken, en veranderde ze van gedachten toen Jónas haar had gezien. Toen ze Eiríkur vermoordde, dacht ze misschien dat het wel veilig was, of had ze misschien geen keus, als de slaappillen het enige kalmeringsmiddel waren dat ze tot haar beschikking had. Zij moet ook de geest zijn geweest die ze achter het hotel in de mist hebben gezien. Ik wed dat ze daar met een schop rondliep, op zoek naar het luik. Misschien hoopte ze de beenderen te kunnen weghalen voordat Kristín kon worden gevonden.’
‘Wat wil je eraan gaan doen?’ vroeg Matthew. ‘Ik weet bijna zeker dat speculaties alleen niet genoeg zijn. Waarom zou ze bijvoorbeeld Eiríkur hebben willen vermoorden?’
Thóra blies haar wangen bol. ‘Weet ik veel. Misschien was hij erbij betrokken, of heeft hij haar gezien. Zij is zelf waarschijnlijk de enige die weet waarom ze het heeft gedaan.’
‘Moeten we hier niet mee naar de politie?’ zei hij. ‘Thórólfur lijkt me eigenlijk best een geschikte kerel en hij vindt het vast niet erg als je hem een andere richting op stuurt, zolang de informatie maar klopt. Vergeet niet dat hij nu met Rósa aan het praten is, van wie je een uur geleden nog zeker wist dat zij het had gedaan.’
Thóra stond zuchtend op. ‘Ik moet ernaartoe om het hem te vertellen. Hoe eerder hoe beter.’
‘Cat!’ riep de enige persoon aan tafel die niet geboeid leek te zijn door de nieuwe ontwikkelingen in de zaak. Sóley keek Matthew met een stralend gezichtje aan en wendde zich toen tot haar moeder. ‘Zeg maar tegen hem dat ik Engels kan praten,’ zei ze vergenoegd.
‘Dat is geweldig, lieverd,’ zei Thóra, en ze streelde haar blonde hoofdje. ‘Ik moet nu even weg, maar oefen jij nog maar fijn wat verder. Matthew blijft bij je.’
‘Dog!’ hoorde ze Sóley trots zeggen, terwijl ze het restaurant uit liep, op weg naar haar auto.
Lára maakte het zich wat gemakkelijker op de harde stoel, maar zorgde er wel voor dat ze de mantel die ze op haar schoot hield niet kreukte. De bloemen die ze had meegebracht waren niet erg opgefleurd nadat ze in het water waren gezet en hingen slapjes in een metalen vaas die op het nachtkastje stond. In het bed lag Málfrídur Grímsdóttir.
Lára schraapte haar keel en pakte de dorre hand van de oude vrouw. ‘Ik kan de laatste tijd aan niets anders meer denken. Sinds mijn kleindochter, Sóldís, in het hotel in het westen is gaan werken, blijven de herinneringen maar komen. Jij kent de waarheid en ik hoop dat je me nu alles wilt vertellen, voordat het te laat is.’ Ze keek naar de vermoeide trekken van de vrouw in het bed. Vreemd toch, hoe verschillend mensen oud werden. Málfrídur was een stuk jonger dan zij, en toch lag ze nu hier, zo te zien niet eens in staat haar hoofd overeind te houden, terwijl Lára met rechte rug aan haar bed zat. Wanneer haar tijd gekomen was, hoopte ze dat het snel zou gaan. Ze wilde niet op deze manier langzaam wegkwijnen.
In een van de ooghoeken van de oude vrouw vormde zich een traan. Omdat ze lag, liep hij niet over haar wang, maar vormde een plasje in haar oog. ‘Ik hoop dat God het me zal vergeven,’ zei ze en ze sloot haar ogen, zodat de traan langzaam op het kussen drupte. ‘Ik was nog zo jong. Ik durfde niet tegen vader in te gaan en toen werd hij ziek en had ik andere dingen aan mijn hoofd.’
‘Ik beschuldig je nergens van, lieve Málfrídur,’ zei Lára vol genegenheid en ze greep de hand van de oude vrouw wat steviger vast. ‘Ik begrijp best dat je er destijds niet met mij over kon praten, maar nu begint de tijd te dringen, voor ons allebei, en ik kan de gedachte niet verdragen deze wereld straks te verlaten zonder te weten waar het kind is. Dat ben ik Gudný verschuldigd.’
Málfrídur lag met haar ogen stijf dichtgeknepen en opeens stroomden de tranen over haar wangen. ‘Ze is dood,’ zei ze met schorre stem. ‘Daar heeft vader wel voor gezorgd.’ Ze begon te snikken en Lára wachtte geduldig tot ze weer wat kalmeerde. ‘Hij heeft haar opgesloten in de kolenkelder en daar is ze toen ’s nachts gestorven. Ik was naar Kirkjustétt gegaan om een van haar poppen te halen die ze erg miste en ik zag hem vanuit het raam. O, god,’ zei Málfrídur, die even geen woord meer kon uitbrengen bij de herinnering. Toen herstelde ze zich en vervolgde haar verhaal. ‘Nadat hij de bijgebouwen had platgebrand, vanwege de stank, gooide hij de overblijfselen van de dieren in de kolenkelder en toen het voorjaar werd heeft hij het luik bedekt met graszoden. De ingang naar het kolenhok vanuit de kelder had hij al afgesloten en later zette hij er ook nog een muur voor, zodat niemand nog kon zien dat daar ooit een deur had gezeten.’