De predikant sloot zijn ogen en begon te bidden en Thóra volgde zijn voorbeeld. Ze had het gevoel dat Kristín blij zou zijn geweest met zijn keuze:
De aanwezigen werkten zich nog hakkelend door ‘Blijf mij nabij’ heen, alvorens een voor een, voorzien van de zegen van de predikant, te vertrekken. Ten slotte bleven er nog maar drie mensen over: Lára, Thóra en Magnús. Hij stond met gebogen hoofd, een eindje bij hen vandaan.
‘Ga even met me mee naar huis,’ zei Lára zachtjes. ‘Dan zet ik een kopje koffie voor je.’ Ze gaf Thóra een arm. ‘Ik wil je de brief laten zien. Of heb je haast?’
‘Nee,’ antwoordde Thóra. Ze liepen het kerkhof af en lieten Magnús Baldvinsson alleen bij de stoffelijke resten van zijn al zo lang geleden gestorven dochtertje.
Thóra glimlachte stilletjes toen ze een flauwe kreet hoorde van het lavaveld achter het kerkhof. Daar heb je die rotkat weer, dacht ze, maar toen herinnerde ze zich dat ze de rode kater had gezien toen ze op weg naar de begrafenis langs Tunga was gereden. Hij kon hier in die korte tijd nooit helemaal naartoe zijn gelopen. Het jammeren klonk steeds klaaglijker en Thóra greep de dunne, broze arm van de oude dame wat steviger vast. ‘Kunnen we een beetje doorlopen?’ vroeg ze, huiverend. ‘Ik krijg de kriebels van deze plek.’