“Nee,” hijgde ze, “ik moet het weten.”
Ik voelde me niet prettig. Haar reactie beviel mij niet. Haar belangstelling was te intens. Het was voor haar meer dan een interessant geval. Ik zag hoe haar handen beefden.
“Waarom ben je zijn vervanger?” vroeg ze.
“Het is…het is niets bijzonders,” stamelde ik. “De oude man is in een ziekenhuis opgenomen. Ik vervang hem slechts als verzorger van de katten.”
Ik legde mijn hand op haar arm. “De oude man vormt voor mij geen gevaar,” zei ik zacht. “Hij is…hij is te onbeduidend.”
Een lichte huivering trilde door haar lichaam.
“Je hebt koorts,” zei ik. “Ik geloof dat ik je met mijn griep heb besmet.”
Ze keek wazig langs mij heen en schudde haar hoofd. “Het is geen griep.”
“Toch lijkt het mij beter dat je naar bed gaat.”
Dick stond op. “Ap heeft gelijk. Ik zal je naar boven brengen.”
Ze liet zich gewillig leiden. Bij de deur keek ze om. “Vertrouw op mijn intuïtie,” zei ze. “Die heeft me nog nooit misleid.”
Na een kwartiertje kwam Dick weer beneden. Zijn gezicht stond ernstig. “Ze slaapt,” zuchtte hij.
Hij liet zich in een fauteuil vallen en wreef krampachtig zijn handen. “Ik begrijp er niets van,” zei hij. “Een paar dagen geleden kom jij hier en vertelt een dwaas verhaal over een oude man met dertien katten. Het was zo zonderling dat ik aan je verstand begon te twijfelen. Ik herkende je niet meer. Hoewel ik mij dat in feite niet kon voorstellen, nam ik maar aan dat je een geestelijke depressie doormaakte. Het gebeurt wel meer dat mensen plotseling hun verstand verliezen. Geloof me, ik was er kapot van. Om je te helpen je zekerheid terug te vinden, zei ik dat ik je geloofde. Het was niet waar. Ik heb je geen moment geloofd.”
“Maar Dick!” riep ik.
Hij zuchtte. “En nu Truus.”
Het klonk wanhopig.
“Ligt de oorzaak nu werkelijk bij de oude man?”
Hij schoof naar het uiteinde van zijn fauteuil. Nerveuze trillingen speelden om zijn mond. “Ap, zeg me, wat is er in godsnaam met jullie aan de hand?”
“Het is zo moeilijk te formuleren,” antwoordde ik. “Voordat ik gisteren bij jullie wegging, had ik nog een gesprek met Truus. Heeft ze je dat verteld?”
“Nee, ze heeft mij er niets van gezegd.”
“Wel, het was een gesprek over goed en kwaad, God en duivel. Mijn vreemde ervaringen zag ze als een vingerwijzing Gods. Hoewel ze het niet met zoveel woorden zei, gaf ze toch te kennen dat ze de oude man als een werktuig van de Boze zag. Ons gesprek eindigde nogal abrupt door een spottende opmerking die ik maakte. Toch hadden haar woorden een diepe indruk op mij gemaakt; te meer omdat ik voor mijn eigen gedachten en gevoelens geen redelijke verklaring kon vinden.
Vandaag heb ik de oude man voor de tweede maal bezocht. Dit tweede bezoek heeft mij veel klaarheid verschaft. Begrijp me goed, ik heb het probleem van de oude man nog niet opgelost. Ik heb alleen mijzelf hervonden. Vanavond heb ik getracht haar dit duidelijk te maken. Ik heb haar willen doen inzien dat intuïtie niet altijd de weg is naar de waarheid. Misschien ben ik te ver gegaan en heb ik haar gekwetst. Ik weet het niet. In ieder geval hebben haar reacties mij volkomen verrast. Ik begrijp ze niet. Ze waren te heftig. Ze schijnt bezeten van het idee dat de oude man een gevaar vormt.”
“En, vormt hij een gevaar?”
Ik schudde mijn hoofd. “Voor mij niet meer.”
“Wat bedoel je met voor mij niet meer.”
“Kijk Dick, het is een kwestie van instelling. Wat wil je er in zien. Voordat ik hem vanmorgen ging bezoeken was hij groot, ontzaglijk groot. Daarom moest hij ontluisterd worden. Zie je Dick, ik duldde zijn grootheid niet.”
“Spreek geen wartaal.”
“Het is geen wartaal. Tijdens mijn eerste bezoek hadden hij en zijn katten mij overrompeld. In de dagen die daarop volgden werd hij steeds groter. Mijn koorts droeg er toe bij om steeds meer in hem te zien. Het was als bij een held in een legende. Hij groeide. Hij groeide zo buiten zijn proporties dat ik bang werd.”
De zuchtte. “Herinner je je nog dat je zei: ‘Vlucht niet, want het wordt een vlucht zonder einde’? Wel Dick, ik was niet van plan om te vluchten. Ik moest mijn angst kwijt. Met de koude onaandoenlijkheid van een rechercheur ging ik terug. Ik schoof alle vragen over bovennatuurlijke verschijnselen terzijde. Toen hield ik één concrete vraag over.”
“Welke vraag?”
“De meest voor de hand liggende, namelijk: Waar zijn de lichamen van Marie Buter en Charly Kater?”
“Je neemt dus aan dat ze dood zijn.”
Ik knikte. “Het is een werkhypothese. Ik zoek naar bewijzen van hun dood. Wanneer ik de woorden van de oude man juist interpreteer, dan zijn ze ook inderdaad gestorven en zijn slechts hun zielen overgegaan. Het interesseert mij eigenlijk niet zoveel meer of de oude man in reïncarnatie gelooft. Een geloof kan men niet ontrafelen. Ik ga slechts af op de verklaringen van de Burgerlijke Stand.
Omdat zij volgens die onverbiddelijke registers wel zijn geboren en niet gestorven, leven zij officieel. En daar heb ik als rechercheur mee te maken. Wanneer ik dus voor mijzelf aanneem dat ze wel dood zijn, dan rijst onmiddellijk de vraag: Waar zijn hun lichamen?
Van een ordentelijke begrafenis kan geen sprake zijn geweest, want zonder toestemming van de ABS, of te wel de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand, wordt geen lijk op een begraafplaats toegelaten. Een dergelijke toestemming, dus een officieel verlof tot begraven, is niet gegeven. Zielsverhuizing of niet, de lichamen moeten toch ergens zijn gebleven.”
“Dat klinkt heel logisch,” zei Dick. “En heb je de vraag gesteld?”
Ik glimlachte. “Ik heb de vraag wel gesteld, maar ik heb geen antwoord gekregen. De oude man viel in zwijm.”
“Dat is wel verdacht.”
“Inderdaad, maar je moet wel bedenken dat hij ziek was en sterk vermagerd. Het is heel goed mogelijk dat hij niet door mijn vraag buiten bewustzijn raakte, maar dat het zuiver een gevolg was van uitputting.”
“En de katten?”
Ik glimlachte opnieuw. “Het idee dat de katten bezield waren, stond mij niet aan. Ik wilde bewijzen dat zij maar gewone katten waren. Daarom probeerde ik ze met biefstuk te verleiden.”
“Mooi,” riep hij enthousiast. “En hoe liep het af?”
“Het lukte niet helemaal.”
“Het zijn dus geen gewone katten?”
Ik zuchtte. “Ik weet het niet. Ze gedragen zich een beetje vreemd. Maar dat is dan ook alles wat ik er van zeggen kan.”
“Alles met elkaar is het toch een vreemde geschiedenis. Ik hoop dat je de zaak gauw tot klaarheid brengt. Ik maak mij zorgen om Truus. Ik ben van haar reacties geschrokken. Wat ziet zij in die oude man? Het zou het beste zijn, wanneer jij kon bewijzen dat de grijsaard niets meer is dan een oude zonderling; misschien raakt ze dan haar waanidee kwijt.”
Ik knikte. “Ik zou zelf niets liever willen. Ik heb alleen zo weinig aanknopingspunten. Bovendien ligt deze materie mij niet. Ik heb in mijn leven toch al heel wat duistere zaken tot klaarheid gebracht, maar ik had dan te doen met begrippen die mij vertrouwd waren. Dat gescharrel met zielen maakt mij onrustig. Het ligt zo buiten de routine.”
“Heb je dan niets om mee te beginnen?”
De wreef met mijn hand langs mijn kin. “Ik heb in het kamertje van de oude man een fotootje gevonden. Het is een vergeeld kiekje, waarop een man, een vrouw en twee kinderen. Het is zeker twintig jaar oud, maar de man is ongetwijfeld Theo Kater. Een vergissing is uitgesloten. Vanmiddag heb ik van het kiekje reproducties gemaakt en deze sterk uitvergroot.”
De pakte de enveloppe met foto’s.
“Kijk dat is nu Theo Kater.”
“Dat is toch geen afschrikwekkende man.”
“Nee, op deze vergroting niet. Maar zijn baard is nu wit en warrig en zijn lichaam is uitgeteerd. Dat maakt wel enig verschil. Ik ben die eerste keer toch wel erg van hem geschrokken.”