Dat verraste hem. ‘Ik geloof het niet.’
‘Zie ik er echt uit als Paula Cherenkov?’
In het halfduister van de slaapkamer zag ze eruit als de brandende giraffe in het schilderij van Dali. Haar haar gloeide, een stroom oranje en gele vlammen, waarvan de kleur langzaam vergleed naar beige-bruin. In dat licht was de rest van Teela een schaduw, af en toe beroerd door het flakkerende licht van haar haar. Maar Louis’ geheugen vulde de onzichtbare details aan: de volmaakte lange benen, de kegelvormige borsten, de fijngevormde schoonheid van haar gezichtje. Hij had haar vier dagen geleden voor het eerst gezien, aan de arm van Tedron Doheny, een lange, magere wraklander, die voor het feest naar de Aarde was gekomen.
‘Ik dacht dat je Paula zelf was,’ zei hij nu. ‘Ze woont op Tisgelukt en daar heb ik ook Ted Doheny ontmoet. Toen ik jullie samen zag, dacht ik dat Ted en Paula met hetzelfde schip waren gekomen. Van dichtbij zag ik wel verschillen. Jij hebt mooiere benen, maar Paula loopt weer gracieuzer. Paula’s gezicht was kouder, denk ik. Maar misschien speelt mijn geheugen me daar wel parten.’
Buiten hoorden ze vlagen computermuziek, wild en zuiver, vreemd onvolledig zonder de lichtpatronen die erbij hoorden. Teela bewoog zich rusteloos en de schaduwen van vuur en licht op de muur roerden zich ook.
‘Wat wil jij? Bedenk wel,’ zei Louis, ‘dat de poppenspelers duizenden kandidaten hebben. De volgende dag, de volgende minuut zouden ze hun vierde bemanningslid al te pakken kunnen hebben. En dan gaan we er vandoor.’
‘Dat is best,’ zei Teela.
‘Blijf je hier bij mij tot ze ’m hebben?’
Ze knikte met haar vlammende hoofd.
De poppenspeler kwam twee dagen later.
Louis en Teela zaten op het gazon te genieten van de zon. Ze waren bezig aan een heel ernstig spelletje magisch schaak. Louis had haar net een loper aangewezen. Nu had hij er weer spijt van. Teela’s spel was een mengeling van intellect en intuïtie; hij kon nooit van tevoren zeggen wat voor zet ze nu weer zou gaan doen. En ze was een felle ook.
Ze kauwde zachtjes op haar onderlip en dacht na over haar volgende zet toen de servo naar hen toe kwam glijden en galmde. Louis keek op het monitorscherm en zag twee eenogige pythons naar hem kijken. ‘Stuur ’m maar hierheen,’ zei hij vlot.
Teela stond abrupt en zonder enige gratie op. ‘Jullie tweeën hebben misschien wel geheimen.’
‘Misschien wel. Wat bedoel je eigenlijk?’
‘Ik heb nog wat dingen te lezen.’ Haar wijsvinger priemde naar hem. ‘En van dat bord blijf je af!’
Bij de deur kwam ze de poppenspeler tegen en ze wuifde even naar hem. Nessus sprong twee meter opzij. ‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei zijn zoetgevooisde alt. ‘U liet me schrikken.’
Teela’s wenkbrauw ging even omhoog en ze liep naar binnen. De poppenspeler bleef naast Louis staan en vouwde zijn benen onder zijn lichaam. Een hoofd staarde strak naar Louis. het andere draaide nerveus in het rond, speurde overal om zich heen. ‘Zou die vrouw ons kunnen bespioneren?’
Louis keek hem verbaasd aan. ‘Tuurlijk. Je weet toch dat je niks kunt doen aan een spionnestraal, niet in de openlucht tenminste. Nou en?’
‘Alles of iedereen zou ons in de gaten kunnen houden. Louis, laten we naar jouw kantoor gaan.’
‘D’r is geen gerechtigheid.’ Louis was volmaakt tevreden op het gazon. ‘Wil je nou alsjeblieft es ophouden met dat ronddraaien van dat hoofd van je? Je doet alsof je doodsbenauwd bent.’
‘Ik ben bang, al weet ik dat mijn dood weinig aan de loop der dingen zou veranderen. Hoeveel meteorieten komen per jaar op Aarde neer?’
‘Ik zou het niet kunnen zeggen.’
‘We zijn hier gevaarlijk dicht bij de asteroïdengordel. Maar het maakt allemaal niets uit, want we hebben geen vierde lid voor onze bemanning kunnen vinden.’
‘Jammer,’ zei Louis. Hij wist niet goed wat hij met het gedrag van de poppenspeler aan moest. Als Nessus nu een mens was geweest … Maar dat was hij niet. ‘Jullie hebben het toch zeker niet opgegeven?’
‘Nee, maar onze mislukkingen zijn wel hoogst ergerlijk geweest. De afgelopen vier dagen hebben wij geprobeerd een zekere Norman Haywood KJMMCWTAD op te sporen. Het zou een volmaakte keus zijn geweest.’
‘En?’
‘Hij geniet een uitstekende gezondheid en lichamelijke conditie. Zijn leeftijd: vierentwintig éénderde Aardse jaren. Zijn voorouders zijn zes generaties lang al geboren dank zij Loterijkaartjes. En wat nog wel het gunstigste is: hij is dol op reizen en geeft blijk van de rusteloosheid die we nodig hebben.
We hebben uiteraard getracht hem persoonlijk te pakken te krijgen, niet indirect via berichten of boodschappen. Drie dagen lang heeft mijn agent hem achternagezeten door de transfercabines, steeds een sprong achter hem aan, terwijl Norman Haywood ging skiën in Suisse, ging surfen in Ceylon, ging winkelen in New York en feestjes bezocht in de Rocky Mountains en de Himalaja. Gisteravond haalde hij hem haastig in, net toen hij aan boord ging van een passagiersruimteschip dat op het punt stond te vertrekken naar Jinx. Het schip was vertrokken voor mijn agent zijn ingeboren angst voor jullie in elkaar geflanste schepen wist te overwinnen.’
‘Ja, dat soort dagen heb ik ook wel eens meegemaakt. Zou je hem geen hypergolf-boodschap kunnen sturen?’
‘Louis, deze reis moet geheim blijven.’
‘Jaja,’ zei Louis en keek naar een pythonkop die ronddraaide, steeds maar ronddraaide, op zoek naar onzichtbare vijanden. ‘We zullen succes hebben,’ zei Nessus. Duizenden potentiële bemanningsleden kunnen zich niet tot in het oneindige voor ons verbergen. Nee toch? Ze weten niet eens dat we naar ze op zoek zijn!’
‘Je vindt wel iemand. Kan niet anders.’
‘Ik bid dat het niet gebeurt! Louis, hoe kan ik nu doen wat we van plan zijn? Hoe kan ik met drie wezens van andere rassen op weg gaan, in een experimenteel schip, ontworpen voor één piloot? Dat zou waanzin zijn!’
‘Nessus, wat zit je nou eigenlijk dwars? De hele onderneming was jouw idee!’
‘Nee, dat was ze niet. Mijn orders zijn afkomstig van zij-die-leiden, tweehonderd lichtjaren hier vandaan.’
‘Iets heeft je doodsbenauwd gemaakt. Ik wil weten wat. Wat heb je ontdekt? Weet je al wat dit voor een onderneming gaat worden, waarom het allemaal draait? Wat is er veranderd na de dag dat je bereid was om vier Kzinti in een openbaar restaurant te beledigen? Hee, kalm aan, kalm aan!’
De poppenspeler had zijn hoofden en nekken tussen zijn voorbenen gestoken en zich tot een bal opgerold.
‘Vooruit,’ zei Louis. ‘Hou op met dat gedoe.’ Hij liet zijn handen zacht langs de achterkant van de nekken glijden — langs wat daarvan nog te zien was. De poppenspeler rilde. Zijn huid was zacht, net chamoisleer, en voelde prettig aan.
‘Kom op, laat je maar weer zien. Er is hier niets te vrezen. Ik bescherm mijn gasten.’
Gesmoord klonk het gejammer van de poppenspeler van onder zijn buik. ‘Gek was ik. Gek! Heb ik echt vier Kzinti beledigd?’
‘Hou nou op. Hier ben je veilig. Dat is beter.’ Een plat hoofd kwam uit de warme schaduw kijken. ‘Zo, zie je wel? Niets om bang voor te zijn.’
‘Vier Kzinti? Geen drie?’
‘Sorry. Verkeerd geteld. Het waren er drie.’
‘Vergeef me, Louis.’ De poppenspeler stak zijn andere hoofd tot het oog onder zijn buik uit. ‘Mijn manische fase is ten einde. Nu ben ik bezig aan het depressieve stadium.’
‘Kun je er niet iets aan doen?’ Louis dacht over wat er zou kunnen gebeuren als Nessus op een cruciaal tijdstip de verkeerde fase van zijn cyclus zou verwerken.
‘Ik kan wachten tot er een eind aan komt. Ik kan me zo goed en zo kwaad als het gaat beschermen. Ik kan proberen ervoor te zorgen dat het niet van invloed is op mijn oordeel.’