Выбрать главу

‘Misschien hebben we wel verschillende theorieën.’

Ze scheen even van haar stuk gebracht. Louis had geleerd af te gaan op haar onwillekeurige spierbeweging in plaats van op haar vrijwel uitdrukkingsloze gezicht. Maar ze zei: ‘Verveling kan gevaarlijk zijn als het een schip jaren kost om van de ene wereld naar de andere te komen. Je moet mensen op heel veel, en op heel veel verschillende manieren kunnen bezighouden. Om scheeps hoer te kunnen zijn moet je veel weten van medicijnen voor hoofd en voor lichaam, en het vermogen hebben om van veel mannen te houden, en een goed ontwikkeld conversatietalent. We moeten iets afweten van het schip, zodat we geen ongelukken veroorzaken. We moeten gezond zijn. Ons gilde eist dat we leren om een muziekinstrument te bespelen.’

Louis’ mond viel open. Prill lachte muzikaal, en raakte hem hier aan, en daar …

Het intercomsysteem werkte prachtig, ondanks het feit dat de oortelefoons waren berekend op een menselijk oor, en niet dat van een Kzin. Louis leerde snel te denken, snel te reageren als de man achter de oorlogsgod. En als hij fouten maakte dan kon hij altijd nog tegen zichzelf zeggen dat de Onwaarschijnlijk sneller was dan het nieuws op de Ringwereld. Elk contact met de inheemse bevolking was een eerste contact.

De maanden gleden voorbij.

Het land helde langzaam omhoog, werd langzaam kaal. Vuist-van-God was overdag zichtbaar, en werd met de dag groter. Louis’ denken was een routine geworden, en het duurde even voor hij goed door had wat er aan de hand was.

Het was midden op de dag toen hij naar Prill ging. ‘Er is iets dat je weten moet,’ zei hij. ‘Weet je iets af van inductiestroom?’ En hij legde uit wat hij bedoelde.

‘Heel lichte impulsen kunnen aan de hersenen worden toegediend, en zo rechtstreeks genot of pijn veroorzaken.’ Ook dat legde hij uit.

En ten slotte: ‘Zo werkt een tasp nu.’

Dat had ongeveer twintig minuten geduurd. Prill zei: ‘Ik wist dat hij een machine had. Waarom leg je me nu uit hoe hij werkt?’

‘We gaan weg uit de beschaving. We komen niet veel dorpen, of zelfs plaatsen waar we aan voedsel kunnen komen, meer tegen voor we bij ons ruimteschip zijn. Ik wilde je eerst vertellen over de tasp voor je een besluit nam.’

‘Waarover een besluit nam?’

‘Zullen we je bij het volgende dorp afzetten? Of wil je met ons mee naar de Leugenaar, en daar de Onwaarschijnlijk terug hebben? We kunnen je daar ook voedsel geven.’

‘Er is plaats voor me aan boord van de Leugenaar,’ zei ze ferm.

‘Tuurlijk, maar …’

‘Ik ben ziek van wilden. Ik wil naar de beschaving toe.’

‘Misschien heb je er wel moeite mee om je aan ons en onze gewoonten aan te passen. Iedereen heeft haar zoals ik, bijvoorbeeld.’ Louis’ haar was lang en dik geworden. De vlecht had hij afgeknipt. ‘Je zult een pruik moeten hebben.’

Prill maakte een grimas. ‘Ik kan me aanpassen.’ Opeens lachte ze. ‘Wou jij alleen naar huis gaan, zonder mij? Het grote oranje wezen kan een vrouw niet vervangen.’

‘Dat is het enige argument dat steeds weer werkt.’

‘Ik kan jouw wereld helpen, Louis. Jullie weten maar weinig van seks af.’

Louis was zo verstandig om daar niet op in te gaan.

Vuist-van-God

Het land werd droog en de lucht werd dun. Vuist-van-God scheen voor hen uit te vluchten. De knobbelige rode vruchten waren op, en de voorraad vlees werd ook minder. Dit was de doodse helling die uitliep in Vuist-van-God zelf, een woestijn die, had Louis Wu eens geschat, groter was dan de hele Aarde.

De wind floot om de hoeken van de Onwaarschijnlijk. Ze waren nu bijna pal draaiwaarts van de grote berg. De Boog gloeide blauw, en was scherp begrensd, de sterren waren harde, felle punten.

Spreker keek omhoog door het grote raam. ‘Louis, kun je van hier de kern van ons melkwegstelsel aanwijzen?’

‘Waarom?’ zei Louis. ‘We weten toch waar we zijn?’

‘Doe het toch maar.’

Louis had een paar sterren voorzichtig benoemd, had hier en daar naar de naam geraden van een paar verwrongen sterrenformaties, in al die maanden die hij onder deze hemel had doorgebracht. ‘Daar, denk ik. Achter de Boog.’

‘Precies. Het hart ligt recht in het vlak van de Ringwereld.’

‘Dat zei ik toch al.’

‘Denk er eens aan dat de materie waarvan de Ringvloer is gemaakt neutrino’s tegenhoudt, Louis. Het is heel waarschijnlijk dat ook andere subatomische deeltjes worden tegengehouden.’ De Kzin scheen iets duidelijk te willen maken. Dat klopt. De Ringwereld is immuun voor de explosie van de Kern! Wanneer ben je daar opgekomen?’

‘Nu net. Waar de Kern was, had ik al een poosje geleden uitgerekend.’

‘Je krijgt wel wat. Zware straling rond de randmuren.’

‘Maar het geluk van Teela Brown zou ervoor zorgen dat ze ver van de randmuren is als het golffront bij de Ring komt.’

‘Twintigduizend jaar!’ Louis was ontzet. ‘Finagle’s helle lach! Hoe kan iemand nou in dat soort termen denken?’

‘Ziekte en dood zijn altijd “ongeluk”, Louis. We moeten er van uitgaan dat Teela Brown het eeuwige leven heeft.’

‘Maar … jah. Zij denkt niet in dat soort termen. Dat doet haar geluk, dat als een poppenkastman boven ons allen hangt …’

Nessus was nu al twee maanden een lijk op kamertemperatuur. Hij begon niet te ontbinden. De lampjes op zijn medikit bleven branden, en af en toe gingen er zelfs een paar aan of uit. Het was de enige indicatie dat hij leefde.

Louis zat naar de poppenbaas te kijken, toen twee gedachten tegen elkaar wreven. ‘Poppenspeler,’ zei hij zacht.

‘Louis?’

‘Ik vroeg me alleen maar af of de poppenspelers hun naam niet hebben gekregen doordat ze voor god hebben gespeeld met de rassen die ze om zich heen aantroffen. Ze hebben mensen en Kzinti behandeld als marionetten; dat valt niet te ontkennen.’

‘Maar Teela’s geluk maakte weer een marionet van Nessus.’

‘We hebben allemaal op verschillende niveaus voor god gespeeld.’ Louis knikte naar Prill, die zo ongeveer een van de drie woorden begreep. ‘Prill en jij en ik. Hoe vond je dat, Spreker? Was je een goede of een slechte?’

‘Dat kan ik niet zeggen. De Ringwerelders zijn mijn ras niet, al heb ik een grondige studie gemaakt van de mens. Ik heb een oorlog voorkomen, dat zul je nog wel weten. Ik wees beide partijen erop dat ze moesten verliezen.’ Dat was drie weken geleden. Jah. Mijn idee.’

Natuurlijk.’

‘Nu moet je weer voor god spelen. Voor je eigen ras,’ zei Louis. ‘Dat begrijp ik niet.’

‘Nessus en de andere poppenspelers hebben mensen en Kzinti gefokt volgens een vooropgesteld plan en met een vooropgezette bedoeling. Moedwillig hebben ze een toestand geschapen waarin natuurlijke selectie een vreedzame Kzin zou kunnen opleveren.’

‘Inderdaad.’

‘Wat zou er gebeuren als het Patriarchaat dit te horen kreeg?’

‘Oorlog,’ zei de Kzin. ‘Een goed uitgeruste vloot zou de werelden van de poppenspelers achtervolgen, en na een vlucht van twee jaar aanvallen. Misschien zou de mensheid zich wel bij de Kzinti aansluiten. Jullie zijn natuurlijk even zwaar beledigd door de poppenbazen.’

‘Natuurlijk. En dan?’

‘Dan zouden de bladeters mijn ras tot op het laatste jong uitroeien. Louis, ik ben niet van plan om iemand iets te vertellen over sterrezaadlokkers en genetische plannen van poppenspelers. Kan ik jou ertoe overhalen om ook je mond te houden?’

‘Oké.’

‘Bedoelde je dit toen je het had over “god spelen voor je eigen ras”?’

‘Dat, en nog iets. De Grote Gok. Wil je dat schip nog steeds stelen?’

‘Misschien,’ zei de Kzin.

‘Dat lukt je nooit,’ zei Louis. ‘Maar laten we er nu ’ns van uitgaan dat het je wel lukt. Wat gebeurt er dan?’