Выбрать главу

Zoals Miro het zag was wat Ender samen met een paar sleutelfiguren van Bosquinha’s afdeling publieke werden deed, het ware werken met de zwijntjes. Zij legden een pijpleiding aan van de rivier naar de open plek met de moederboom, zodat ze daar water kregen. Ze legden een elektriciteitsnet aan en leerden de broeders om met een computerwerkstation om te gaan. Ondertussen onderwezen ze hen primitieve landbouwmethoden en probeerden cabras te temmen om ze een ploeg te kunnen laten trekken. Het was verwarrend, al die verschillende technologische niveaus die allemaal tegelijk op de zwijntjes afkwamen, maar Ender had het met Miro besproken en uitgelegd dat hij wilde dat de zwijntjes snelle, ingrijpende en onmiddellijke resultaten van hun verdrag te zien zouden krijgen. Stromend water, een computerverbinding door middel van een holografisch werkstation dat hen in staat stelde om alles wat er in de bibliotheek aanwezig was te lezen, en elektrisch licht voor ’s nachts. Maar dat was allemaal nog steeds toverij en volledig afhankelijk van de mensenmaatschappij. Tegelijk probeerde Ender hen zelfstandig, vernuftig en vindingrijk te houden. Het verbijsterende wonder van elektrische energie zou mythen doen ontstaan die zich van stam naar stam over de hele wereld zouden verspreiden, maar het zou nog vele, vele jaren niets meer dan een sprookje blijven. Het waren de houten ploeg, de zeis, de eg, het amarantzaad die de echte veranderingen teweeg zouden brengen, die de zwijntjes overal waar ze kwamen in staat zouden stellen om hun bevolking te vertienvoudigen. En die konden van plaats tot plaats verspreid worden, samen met een handvol zaad in een buidel van cabraleer en de kennis van hoe je te werk moest gaan.

Dit was het werk waaraan Miro graag had willen deelnemen. Maar hoe kon hij zich met zijn verkrampte handen en zijn schuifelpasjes op een amarantakker nuttig maken? Of achter een weefgetouw bij het weven van cabrawol? Hij kon niet eens goed genoeg praten om ergens les in te geven.

Ela werkte aan de ontwikkeling van nieuwe planterassen en zelfs kleine dieren en insekten uit van oorsprong aards materiaal, nieuwe soorten die de Descolada konden weerstaan of zelfs konden neutraliseren. Ze kreeg hulp van moeder in de vorm van goede raad, maar niet erg veel meer, want zij werkte zelf aan het belangrijkste en meest geheime project van alles. Weer was het Ender die bij Miro kwam en hem vertelde wat alleen zijn gezinsleden en Ouanda wisten: dat de zwermkoningin niet dood was en dat ze tot leven gewekt zou worden zodra Novinha een manier vond om haar tegen de Descolada bestand te maken, haar en alle kruiperds die uit haar geboren zouden worden. Zodra dat voor elkaar was, zou de zwermkoningin geïnstalleerd worden.

En daar zou Miro ook niet aan kunnen deelnemen. Voor het allereerst zouden mensen en twee soorten anderlingen samen als ramen op één wereld leven, en Miro kon er niet aan meedoen. Hij was minder mens dan de zwijntjes. Hij kon niet half zo goed praten of zijn handen gebruiken. Hij was niet langer een werktuig hanterend, taal bezigend dier. Hij was varelse geworden. Ze hielden hem alleen maar als een soort huisdier.

Hij wilde weg. Nog liever zou hij helemaal verdwijnen, weggaan zelfs van zichzelf.

Maar niet nu meteen. Er was een nieuw raadsel dat niemand anders dan hij kende en dat dus ook alleen door hem opgelost kon worden. Zijn werkstation deed heel vreemd.

Hij merkte het voor het eerst in de week nadat hij van zijn volledige verlamming was begonnen te herstellen. Hij snorde in Ouanda’s bestanden en besefte ineens dat hij zonder iets bijzonders gedaan te hebben toegang had gekregen tot een aantal vertrouwelijke bestanden. Ze waren beschermd met meer dan één beveiliging en hoewel hij er geen idee van had wat de wachtwoorden waren, had hij met een eenvoudig standaardzoekprogramma de informatie kunnen oproepen. Het waren haar bespiegelingen over de evolutie van de zwijntjes en over de mogelijke vorm van hun samenleving en hun levenspatroon in de tijd vóór de Descolada. Precies het soort gedachten waar ze twee weken geleden nog met Miro over zou hebben gepraat, over zou hebben gekift. Nu hield ze ze geheim en wisselde er met hem geen woord over.

Miro vertelde haar niet dat hij de bestanden had gelezen, maar hij stuurde wel hun gesprekken in de richting van dat onderwerp en wist haar aan het praten te krijgen; toen Miro eenmaal zijn belangstelling had laten blijken, wilde ze er maar al te graag over praten. Soms leek het wel net als vroeger. Behalve dan dat hij telkens weer het geluid van zijn eigen brabbeltaal hoorde en zijn mening dus maar liever voor zich hield; hij stelde zich tevreden met naar haar luisteren en hij liet dingen passeren die hij vroeger zeker bestreden zou hebben. Toch had het feit dat hij haar vertrouwelijke bestanden had kunnen inzien, hem in staat gesteld om te begrijpen waar haar belangstelling werkelijk naar uitging.

Maar hoe had hij die kunnen inzien?

Het gebeurde telkens weer. bestanden van Ela, van moeder, van Dom Cristão. Toen de zwijntjes met hun nieuwe werkstation begonnen te spelen, kon Miro hen in de gaten houden met het werkstation in een echotoestand die hij het nog nooit had zien gebruiken. Hij was daardoor in staat om al hun computertransacties te volgen en bovendien nog bepaalde suggesties te doen of dingen een klein beetje te wijzigen. Uitplussen wat de zwijntjes precies probeerden te doen en hen dan stiekem helpen om daarin te slagen, deed hem veel genoegen. Maar hoe kwam het dat hij zo’n ongewoon effectief gebruik van de machine kon maken?

Het werkstation begon zich bovendien helemaal op hem in te stellen. In plaats van lange codereeksen hoefde hij alleen maar het begin van een reeks in te tikken en dan deed de machine al wat zijn bedoeling was. En op het laatst hoefde hij zich niet eens te identificeren. Hij raakte het toetsenbord aan en het werkstation presenteerde een lijst van dingen waar hij zich gewoonlijk mee bezighield en stuurde vervolgens de cursor door die lijst. Hij kon een toets indrukken en dan kreeg hij zijn keus rechtstreeks voorgeschoteld, zonder dat hij de gebruikelijke paden hoefde te bewandelen, wat hem vele minuten van moeizaam toets voor toets aanslaan bespaarde.

Eerst dacht hij dat Olhado een nieuw programma voor hem had geschreven of misschien iemand van het bureau van de burgemeester. Maar Olhado keek niet-begrijpend naar wat het werkstation deed en zei: ‘Bacãna,’ dat is geweldig. En toen hij een boodschap naar de burgemeester stuurde, kwam die niet aan. In plaats daarvan kwam de Spreker voor de Doden hem opzoeken.

‘Dus jouw werkstation helpt je een handje,’ zei Ender.

Miro gaf geen antwoord. Hij had het te druk met bedenken waarom de burgemeester de Spreker naar hem toe had gestuurd als reactie op zijn boodschap.

‘De burgemeester heeft je boodschap helemaal niet ontvangen,’ zei Ender. ‘Ik kreeg hem. En het is beter als je voorlopig tegen niemand anders vertelt wat je werkstation allemaal doet.’

‘Waarom niet?’ vroeg Miro. Dat woord kon hij tenminste verstaanbaar uitspreken.

‘Omdat jij niet door een nieuw programma geholpen wordt, maar door een persoon.’

Miro moest lachen. Een menselijk wezen kon nooit zo vlug zijn als het programma dat hem hielp. Het was zelfs sneller dan de meeste programma’s waarmee hij ooit tevoren had gewerkt en ontzettend vindingrijk en slim; sneller dan een mens, maar slimmer dan een programma.