‘Ik denk dat het een oude vriendin van mij is. Zij was het tenminste die me op je boodschap attent maakte en zij opperde dat ik je zou vertellen dat zwijgzaamheid een goed idee zou zijn. Zie je, ze is een beetje verlegen. Ze heeft niet veel vrienden.’
‘Hoeveel?’
‘Op dit moment op de kop af twee. En gedurende de paar duizend jaar daarvoor, precies één.’
‘Geen mens,’ zei Miro.
‘Raman,’ zei Ender. ‘Menselijker dan de meeste mensen. Wij houden al heel lang van elkaar, we hebben elkaar altijd geholpen en we waren erg van elkaar afhankelijk. Maar de laatste paar weken, sinds ik hier ben, zijn we wat uit elkaar gegroeid. Ik ben nogal betrokken geraakt bij het leven van de mensen om me heen. Jouw gezin.’
‘Moeder.’
‘Ja. Je moeder, je broers en zusters, het werk met de zwijntjes, het werk voor de zwermkoningin. Vroeger praatten mijn vriendin en ik constant met elkaar. Nu heb ik daar geen tijd voor. We bezeerden elkaar ook wel eens. Ze is eenzaam en ik denk dat ze een andere kameraad heeft gekozen.’
‘Não quero.’ Niemand nodig.
‘Dat heb je wel,’ zei Ender. ‘Ze heeft je al geholpen. En nu je weet dat ze bestaat, zal je merken dat ze een prima vriendin is. Er bestaat geen betere, loyaler, hulpvaardiger kameraad.’
‘Jonge hond?’
‘Doe niet zo stom,’ zei Ender. ‘Ik stel je voor aan een vierde anderlingensoort. Jij wordt toch geacht een xenoloog te zijn, niet? Ze kent jou, Miro. Jouw lichamelijke problemen doen haar niets. Zij heeft helemaal geen lichaam. Zij bestaat in de filotische verstoringen in het web van weerwortcommunicaties tussen de Honderd Werelden. Ze is het intelligentste levende wezen dat bestaat en jij bent de tweede mens aan wie ze ooit haar bestaan heeft onthuld.’
‘Hoe?’ Hoe is ze tot leven gekomen? Hoe kende ze mij, hoe koos ze mij?
‘Vraag haar dat zelf maar.’ Ender tikte tegen zijn oorsieraad. ‘Nog één goede raad. Als ze je eenmaal volledig vertrouwt, hou haar dan altijd bij je. Hou niets voor haar geheim. Ze heeft ooit een geliefde gehad die haar uitschakelde. Een uurtje maar, maar daarna werd het tussen hen nooit meer zoals voorheen. Ze werden — gewoon vrienden. Goeie vrienden, trouwe vrienden, voor altijd tot aan zijn dood. Maar hij zal zijn hele leven spijt blijven hebben van die ene zelfzuchtige daad van ontrouw.’
Enders ogen glinsterden en Miro besefte dat dit onbekende wezen dat in de computer leefde in ieder geval geen geest was, maar een wezenlijk onderdeel van het leven van deze man. En hij gaf het voorrecht om deze vriendin te kennen aan Miro door, als van vader op zoon.
Ender vertrok zonder verder nog iets te zeggen en Miro keek naar het werkstation. Daar was een hologram van een vrouw te zien. Ze was klein, zat op een kruk en leunde tegen een holografische wand. Ze was niet mooi, maar ook niet lelijk. Haar gezicht had karakter. Ze had onschuldige, treurige, treffende ogen. Een fraai gevormde mond die het volgende moment zou kunnen gaan lachen, maar net zo makkelijk zou kunnen gaan huilen. Haar kleren leken wel dunne sluiers, maar in plaats van te prikkelen gaf dat juist een indruk van onschuld; een meisjesachtig lijf met kleine borsten, handen losjes gevouwen op haar schoot, haar benen kinderlijk gespreid met de tenen naar elkaar toe wijzend. Ze had net zo makkelijk op een wipplank in een speeltuin kunnen zitten. Of op de rand van het bed van haar minnaar.
‘Bom dia,’ zei Miro zacht.
‘Hallo,’ zei ze. ‘Ik had gevraagd of hij ons aan elkaar wilde voorstellen.’
Ze was stil en terughoudend, maar Miro was degene die verlegen was. Naast zijn vrouwelijke gezinsleden was Ouanda nu al heel lang de enige vrouw in zijn leven en hij had maar weinig vertrouwen in de gebruikelijke omgangsvormen. Maar tegelijk besefte hij dat hij tegen een hologram zat te praten. Een volkomen overtuigend hologram, dat wel, maar het bleef toch een laserprojectie zomaar midden in de lucht.
Ze tilde een hand op en legde die op haar borst. ‘Voel helemaal niets,’ zei ze. ‘Geen zenuwen.’
Tranen sprongen hem in de ogen. Zelfmedelijden natuurlijk. Dat hij waarschijnlijk nooit een vrouw zou hebben die tastbaarder was dan deze. Als hij er een probeerde aan te raken, zouden zijn liefkozingen meer op ruwe handtastelijkheden lijken. Soms, als hij even niet goed oplette, kwijlde hij en dan voelde hij het niet eens. Wat een minnaar.
‘Maar ik heb ogen,’ zei ze. ‘En oren. Ik zie alles op alle Honderd Werelden. Ik kijk naar de hemel door wel duizend telescopen. Ik luister elke dag een biljoen gesprekken af.’ Ze giechelde een beetje. ‘Ik ben de beste roddelbron in het hele heelal.’
Ineens stond ze op, werd groter tot ze nog slechts vanaf haar middel zichtbaar was, alsof ze dichter bij een onzichtbare camera was gaan staan. Haar ogen gloeiden fel toen ze hem strak aanstaarde. ‘En jij bent een eenvoudige schooljongen die zijn hele leven nooit iets anders heeft gezien dan één stadje en één bos.’
‘Krijg niet veel kans om te reizen,’ zei hij.
‘Daar valt wat aan te doen,’ antwoordde ze. ‘Nou, wat wil je vandaag doen?’
‘Hoe heet je?’ vroeg hij.
‘Je hebt mijn naam helemaal niet nodig,’ zei ze.
‘Hoe moet ik je dan roepen?’
‘Ik ben er als je me nodig hebt.’
‘Maar ik wil het graag weten,’ zei hij.
Ze tikte tegen haar oor. ‘Als je me aardig genoeg vindt om me overal waar je gaat mee naar toe te nemen, dan zal ik je vertellen hoe ik heet.’
In een opwelling vertelde hij haar wat hij niemand anders had toevertrouwd. ‘Ik wil weg uit dit oord,’ zei Miro. ‘Kun jij me van Lusitania weghalen?’
Onmiddellijk begon ze spottend te koketteren. ‘En we kennen elkaar nog maar net! Foei, meneer Ribeira, zo’n soort meisje ben ik helemaal niet!’
‘Misschien als we elkaar wat beter kennen,’ zei Miro lachend.
Ze maakte een vloeiende, fantastische gedaanteverwisseling en de vrouw op het beeld was ineens een slanke katachtige die behaaglijk op een boomtak gedrapeerd lag. Ze snorde luid, strekte een poot uit en begon zich te wassen. ‘Met één klap van mijn klauw breek ik je nek,’ fluisterde ze; haar stem klonk als die van een verleidster, maar haar klauwen waren die van een moordenares. ‘Als ik alleen met je ben, kan ik je met één enkele kus je strot afbijten.’
Hij moest lachen. Toen besefte hij dat hij in dit hele gesprek volkomen vergeten was hoe onverstaanbaar hij eigenlijk praatte. Zij begreep elk woord. Zij zei nooit: ‘Wat? Dat verstond ik niet.’ Of een van die andere beleefde maar witheet makende opmerkingen die mensen maakten. Zij begreep hem zonder zich er extra voor te hoeven inspannen.
‘Ik wil alles begrijpen,’ zei Miro. ‘Ik wil alles weten en ik wil dat allemaal met elkaar in verband brengen om te zien wat het betekent.’
‘Uitstekend studieproject,’ zei ze. ‘Zal heel goed staan op je staat van dienst.’
Ender merkte dat Olhado een veel betere chauffeur was dan hij. De jongen had een veel betere dieptewaarneming en als hij zijn oog rechtstreeks doorverbond met de boordcomputer, ging het navigeren bijkans vanzelf. Ender kon al zijn energie besteden aan zijn speurwerk.
Toen ze aan deze ontdekkingstochten begonnen, leek het landschap aanvankelijk erg saai. Eindeloze prairies, reusachtige kuddes cabras, af en toe een bos in de verte. Bij die laatste waagden ze zich natuurlijk nooit in de buurt, omdat ze niet de aandacht wilden trekken van de zwijntjes die daar woonden. Bovendien zochten ze naar een woonplaats voor de zwermkoningin en ze wilden haar uiteraard niet te dicht bij een van de stammen plaatsen.
Vandaag trokken ze naar het westen, vanaf de andere kant van Wroeters bos, waar ze een klein riviertje volgden tot aan zijn monding. Ze stopten daar op het strand, waar vriendelijke brekers het land oprolden. Ender proefde het water. Zout. De zee.
Olhado liet op de boordcomputer een kaart van dit deel van Lusitania verschijnen en wees aan waar zij zich bevonden, waar Wroeters bos was en waar de dichtstbijzijnde nederzettingen van andere zwijntjes lagen. Het was een prima plek en in zijn achterhoofd voelde Ender de goedkeuring van de zwermkoningin. Dicht bij de zee, volop water, zonnig.