Ze scheerden over het water en zoefden weer een paar honderd meter stroomopwaarts tot waar de rechteroever opliep en een steile wand vormde. ‘Kunnen we hier ergens stoppen?’ vroeg Ender.
Olhado vond een plek, vijftig meter bij het hoogste punt van de steile wand vandaan. Ze liepen langs de waterkant, waar het riet plaatsmaakte voor grama. Iedere rivier op Lusitania zag er natuurlijk hetzelfde uit. Zodra ze toegang had tot Novinha’s bestanden en toestemming om dit onderwerp uit te pluizen, had Ela de genetische patronen heel makkelijk in kaart kunnen brengen. Riet dat zich in samenwerking met zuigvliegen voortplantte. Gramagras dat met waterslangen paarde. En dan de eindeloze vlaktes vol capim dat zijn stuif meelrijke aren langs de buik van vruchtbare cabra wreef om de volgende generatie mestproducerende dieren te verwekken. Tussen de wortels en de stengels van het capimgras groeide tropeço, lange kruipranken die naar Ela had bewezen dezelfde genen bezaten als de xingadora, de op de grond nestelende vogel die van de levende plant zijn nest bouwde. Een dergelijke gepaardheid vond je ook in het bos: maciowormen die uit het zaad van merdonaranken kropen en op hun beurt merdonazaad voortbrachten. Puladors, kleine insekten die paarden met de in het bos groeiende struiken met de glimmende bladeren. En vooral natuurlijk de zwijntjes en de bomen, allebei aan de top in hun eigen rijk, plant en dier versmolten tot één lang leven.
Dat was de lijst, de complete lijst van op het oppervlak van Lusitania levende dieren en planten. Onder water waren er nog wel meer te vinden. Maar de Descolada had van Lusitania een saaie wereld gemaakt.
Toch had die saaiheid een eigenaardige schoonheid. De geografie was even gevarieerd als op andere werelden — met rivieren, heuvels, bergen, woestijnen, oceanen en eilanden. Het tapijt van capimgras en de beboste plekken vormden de onderhand voor de melodie van de landvormen. Het oog werd gevoelig voor golvingen, uitsteeksels, steilten, laagten en bovenal voor het sprankelen en stromen van water in het zonlicht. Lusitania was net als Trondheim een van die zeldzame werelden die door één enkel motief werden overheerst en niet het hele scala aan mogelijkheden vertoonden. Bij Trondheim kwam dat doordat de planeet, met zijn klimaat dat leven op het oppervlak maar net aan toestond, amper bewoonbaar was. Maar de grond en het klimaat van Lusitania riepen juist de aanstormende ploeg, de mijnwerkershouweel en de metselaarstroffel een hartelijk welkom toe. Breng mij tot leven, zei de hele planeet.
Ender begreep niet dat hij van dit oord hield omdat het even woest en kaal was als zijn eigen leven; van zijn jeugd beroofd en misvormd door gebeurtenissen die op kleine schaal precies even verschrikkelijk waren geweest als de Descolada voor deze wereld was geweest. En toch was de planeet tot bloei gekomen, had hij een paar draden gevonden die sterk genoeg waren om te overleven en te blijven groeien. Uit de beproeving van de Descolada waren de drie levens van de Kleintjes ontstaan. Uit de krijgsschool, uit jaren van eenzaamheid, was Ender Wiggin gegroeid. Hij paste op deze wereld alsof hij het allemaal zo had uitgerekend. De jongen die naast hem door het gramagras liep leek wel zijn eigen zoon, alsof hij de jongen van zijn geboorte af aan had gekend. Ik weet hoe het voelt om een metalen wand tussen mij en de wereld te hebben, Olhado. Maar hier en nu heb ik die wand weten te slechten en mijn lijf raakt de aarde, drinkt water, geeft troost, ontvangt liefde.
De aarden rivieroever liep van de waterkant een tiental meters getrapt omhoog naar het hoogste punt. De grond was vochtig en toch stevig genoeg om er een goed hol in te kunnen graven. De zwermkoningin was een gangengraver; Ender voelde aandrang om te graven en begon dus te graven, en Olhado groef mee. De grond liet zich makkelijk loswoelen terwijl het plafond van hun hol lekker stevig bleef.
<Ja. Hier.>
En aldus werd besloten.
‘Dit is de plek,’ zei Ender hardop.
Olhado lachte breed. Maar Ender had het eigenlijk tegen Jane en het was ook haar antwoord dat hij hoorde. ‘Novinha denkt dat ze het gevonden hebben. Alle testen waren negatief — in de gekloonde kruiperdcellen die de nieuwe colador bevatten bleef het Descoladalichaampje onwerkzaam. Ela denkt dat ze de madeliefjes waar zij aan gewerkt heeft wel zo kan wijzigen dat ze van nature de colador produceren. Als dat lukt, hoeven jullie alleen maar hier en daar wat zaad te strooien en dan kunnen de kruiperds de Descolada op afstand houden door de bloemen uit te zuigen.’
Haar toon was opgewekt genoeg, maar ze bleef uiterst zakelijk en er kon geen grapje af. Er kon absoluut geen grapje af. ‘Mooi,’ zei Ender. Hij voelde een steek van jaloezie — ongetwijfeld praatte Jane veel ongedwongener met Miro, plaagde ze hem en zat ze hem voortdurend op zijn huid zoals ze vroeger met Ender had gedaan.
Maar het was helemaal niet moeilijk om dat jaloerse gevoel uit te bannen. Hij stak zijn hand uit en liet die lichtjes op Olhado’s schouder rusten. Hij trok de jongen even naar zich toe en toen liepen ze samen terug naar de geparkeerde scheerder. Olhado tekende de plaats aan op de kaart en borg die vervolgens weg. Op de terugweg zat hij constant te lachen en grapjes te maken en Ender lachte met hem mee. De jongen was Jane niet. Maar hij was Olhado en Ender hield van hem en Olhado had Ender nodig en enkele miljoenen jaren evolutie hadden nu eenmaal beslist dat Ender daar het meest behoefte aan had. Dat was de honger die gedurende al die jaren met Valentine aan hem had geknaagd, die hem van wereld naar wereld was blijven voortjagen. Deze jongen met zijn metalen ogen. Zijn bijdehante en afgrijselijk vernielzuchtige broertje. Quara’s scherpe inzicht, haar onschuld; Quims uiterste zelfbeheersing, zijn ascese, zijn geloof; Ela’s betrouwbaarheid, als een rots, terwijl ze toch precies wist wanneer het nodig was om in te grijpen; en Miro…
Miro. Ik heb geen troost voor Miro, niet in deze wereld, niet op dit moment. Zijn levenswerk is hem afgenomen, zijn lichaam, zijn hoop voor de toekomst, en niets dat ik kan zeggen of doen zal hem iets belangrijks om handen geven. Hij heeft voortdurend pijn, zijn geliefde bleek zijn zuster te zijn en leven onder de zwijntjes is voor hem onmogelijk geworden nu de zwijntjes zich tot andere mensen wenden voor vriendschap en kennis.
‘Het zou goed voor Miro zijn…’ zei Ender zacht.
‘Het zou goed voor Miro zijn om van Lusitania te vertrekken,’ zei Olhado.
‘Mm,’ zei Ender.
‘U hebt toch een sterschip?’ zei Olhado. ‘Ik heb eens een keer een verhaal gelezen. Of misschien was het wel een videofilm. Over een held van vroeger uit de oorlog met de kruiperds, Mazer Rackham. Hij redde de Aarde een keer van de ondergang, maar ze wisten dat hij bij het volgende treffen allang dood zou zijn. Daarom stuurden ze hem weg in een sterschip met relativistische snelheid, ze stuurden hem erop uit en lieten hem weer terugkeren. Op Aarde was er honderd jaar verstreken, maar voor hem was er maar twee jaar verlopen.’
‘Denk je echt dat Miro zoiets ingrijpends nodig heeft?’
‘Er is strijd op komst. Er moeten beslissingen genomen worden. Miro is de pienterste persoon op heel Lusitania én de beste. Hij wordt nooit kwaad, weet u. Zelfs de ergste keren met vader niet. Met Marcão. Neem me niet kwalijk, ik noem hem nog steeds vader.’
‘Dat geeft toch niet. In de meeste opzichten was hij ook je vader.’
‘Miro dacht altijd na en besliste dan wat hij het beste kon doen, en dat was dan ook altijd het beste. Moeder rekende ook helemaal op hem. Zoals ik het zie, zullen we Miro hard nodig hebben als het Gesternteparlement zijn vloot op ons afstuurt. Hij zal alle informatie bestuderen, alles wat we geleerd hebben in de jaren dat hij weg was; dat legt hij allemaal naast elkaar en dan vertelt hij ons wat we moeten doen.’