‘Ik heb een grotere rol in het verhaal gespeeld dan ikzelf gekozen zou hebben,’ zei Ender. ‘Maar jij hebt je droom verwezenlijkt, Ivanova. Het was jouw werk dat tot dit boek leidde. En jij en je kinderen maakten mij compleet genoeg om het te kunnen schrijven.’
Hij ondertekende het, net als de andere boeken, met Spreker voor de Doden.
Jane nam het boek op en bracht het via de weerwort naar de lichtjaren verre Honderd Werelden. Ook de tekst van het verdrag ging mee en Olhado’s beelden van het ondertekenen en van de overgang van Mens naar het volle licht. Ze liet dit alles op tientallen plaatsen op alle Honderd Werelden achter, bij voorkeur bij mensen die het waarschijnlijk zouden lezen en zouden begrijpen wat het was. Kopieën ervan werden als boodschap van computer naar computer verzonden en tegen de de tijd dat het Gesternteparlement het bestaan ervan opmerkte, was het al te wijd verspreid om het nog te verdonkeremanen.
In plaats daarvan probeerden ze het af te doen als bedrog. De beelden waren een slechte simulatie. Tekstanalyse had bewezen dat het onmogelijk door dezelfde persoon geschreven kon zijn als de andere twee boeken. Het weerwortlogboek toonde aan dat het onmogelijk van Lusitania afkomstig kon zijn, want daar hadden ze helemaal geen weerwort. Sommige mensen geloofden hen. De meeste mensen kon het niet sohelen. Veel mensen die de moeite namen om Het leven van Mens te lezen hadden de moed niet om de zwijntjes als ramen te aanvaarden.
Sommigen aanvaardden de zwijntjes wel als ramen en lazen de beschuldiging die Demosthenes een paar maanden eerder had geschreven en begonnen de vloot die al naar Lusitania op weg was ‘De Tweede Anderlingenmoord’ te noemen. Dat was een gruwelijke naam. De Honderd Werelden hadden niet genoeg gevangenissen om alle mensen die die naam bezigden op te sluiten. Het Gesternteparlement had gedacht dat de oorlog zou beginnen als hun schepen over veertig jaar Lusitania zouden bereiken. In plaats daarvan was de oorlog nu al losgebarsten en het zou een felle strijd worden. Wat de Spreker voor de Doden schreef werd door veel mensen geloofd; en velen waren bereid om de zwijntjes als ramen te aanvaarden en om iemand die hun dood nastreefde als een moordenaar te beschouwen.
Later, op een dag in de herfst, nam Ender de zorgvuldig ingepakte cocon mee en zoefde hij met Novinha, Olhado, Quim en Ela in de scheerder vele kilometers over het capimgras tot ze de heuvel naast de rivier bereikten. De madeliefjes die ze geplant hadden stonden volop in bloei; de winter zou hier zacht zijn en de zwermkoningin zou beschermd zijn tegen de Descolada.
Ender droeg de zwermkoningin behoedzaam naar de steile rivieroever en legde haar in het hol dat hij met Olhado had gegraven. Voor het hol legden ze het karkas van een pas gedode cabra op de grond.
En toen gingen ze terug met Olhado achter het stuur. Ender huilde van de enorme, onbegrensde vervoering die de zwermkoningin in zijn geest had achtergelaten, van haar vreugde, die te groot was voor een gewoon mensenhart; Novinha sloeg haar armen om hem heen, Quim zat zacht te bidden en Ela zong een vrolijk volksliedje dat eens in het heuvelland van Minas Gerais had geklonken, onder de caipiras en mineiros van het antieke Brazilië. Het was een heerlijke tijd, een heerlijk oord om in te leven, beter dan Ender zich ooit had durven wensen in de steriele gangen van de krijgsschool toen hij als kleine jongen voor zijn leven vocht.
‘Ik kan waarschijnlijk nu wel sterven,’ zei Ender. ‘Mijn levenswerk is volbracht.’
‘Het mijne ook,’ zei Novinha. ‘Maar volgens mij betekent dat dat het nu tijd is om eindelijk eens te beginnen met leven.’
Achter hem, in de dompige, vochtige lucht van een ondiep hol naast een rivier, scheurden sterke kaken een cocon stuk en kwam een slap, broodmager lijf naar buiten geworsteld. Haar vleugels ontvouwden zich maar heel langzaam en droogden in de zon; ze sleepte zich moeizaam naar de rivieroever en zoog haar uitgedroogde lijf vol krachtgevend vocht. Ze knabbelde aan het vlees van de cabra. De eieren die ze in haar lichaam droeg schreeuwden om bevrijding; ze legde het eerste tiental in het kadaver van de cabra en begon toen van de madeliefjes te eten en te proberen de veranderingen te voelen die in haar lichaam plaatsvonden nu ze eindelijk tot leven kwam.
Het zonlicht op haar rug, het briesje langs haar vleugels, het koele water onder haar voeten, haar eieren warm en rijpend in het cabravlees: leven. Ze had er zo lang op gewacht, en pas vandaag kon ze er zeker van zijn dat ze niet de laatste van haar volk zou zijn, maar de eerste.