‘Niemand heeft om een Spreker gevraagd.’
Plikt trok hem aan zijn mouw. ‘Waarom bent u hier?’
‘Je weet waarom ik ben gekomen. Ik Besprak de dood van Wutan.’
‘Ik weet dat u hier met uw zuster, Valentine, bent gekomen. Zij is als leraar veel geliefder dan u — zij beantwoordt vragen met antwoorden; u antwoordt alleen maar met meer vragen.’
‘Dat komt omdat zij op sommige dingen het antwoord weet.’
‘Spreker, u moet het me vertellen. Ik heb geprobeerd wat van u te weten te komen — ik was nieuwsgierig. Uw naam, bijvoorbeeld, waar u vandaan kwam. Alles is geheim. Zo verschrikkelijk geheim dat ik er zelfs niet achter kan komen op welk niveau men wel toegang tot die gegevens zou hebben. God zelf zou uw levensverhaal nog niet kunnen opzoeken.’
Ender nam haar bij de schouders en keek haar recht in de ogen. ‘Het gaat je geen bal aan, dat is het toegangsniveau.’
‘U bent belangrijker dan iemand vermoedt, Spreker,’ zei ze. ‘De berichten van de weerwort bereiken u eerder dan wie dan ook, nietwaar? En niemand kan informatie over u opzoeken.’
‘Niemand heeft het ooit geprobeerd. Waarom zou jij het wel doen?’
‘Ik wil ook Spreker worden,’ zei ze.
‘Nou, ga je gang. De computer zal je opleiden. Het heeft niets met godsdienst te maken — je hoeft geen catechismus uit je hoofd te leren. En laat me nu met rust.’ Hij liet haar los en gaf haar een zetje. Ze wankelde achteruit terwijl hij wegbeende.
‘Ik wil ú Bespreken,’ riep ze.
‘Ik ben nog lang niet dood!’ schreeuwde hij terug.
‘Ik weet dat u naar Lusitania gaat! Ik weet het!’
Dan weet je meer dan ik, zei Ender bij zichzelf. Maar hij beefde terwijl hij wegliep, ook al scheen de zon en droeg hij drie truien om de kou buiten te houden. Hij had niet geweten dat Plikt zo bewogen kon raken. Kennelijk was ze zich met hem gaan identificeren. Het maakte hem angstig dat dit meisje zo wanhopig iets van hem nodig had. Hij leefde nu al jaren zonder een echte band aan te gaan met iemand anders dan zijn zuster Valentine — met haar en natuurlijk met de doden voor wie hij Sprak. Alle andere mensen die iets voor hem hadden betekend in zijn leven waren dood. Hij en Valentine waren hen eeuwen geleden, werelden geleden, voorbijgevlogen.
Het idee om in de ijzige grond van Trondheim wortel te schieten stond hem vreselijk tegen. Wat wilde Plikt van hem? Het maakte niet uit, hij zou het niet geven. Hoe durfde ze dingen van hem te eisen alsof hij haar eigendom was? Ender Wiggin was niemands eigendom. Als ze wist wie hij werkelijk was, zou ze hem verafschuwen als de Anderlingendoder; of ze zou hem aanbidden als de Redder der Mensheid; Ender herinnerde zich ook nog heel goed hoe het was toen de mensen dat nog deden en dat stond hem evenmin aan. Zelfs nu kenden ze hem alleen in zijn rol, bij de titel Spreker, Talman, Falante, Spieler, of hoe ze de Spreker voor de Doden dan ook noemden in de taal van hun stad of land of wereld.
Hij wilde niet dat ze hem kenden. Hij hoorde niet bij hen, bij de menselijke soort. Hij had een andere boodschap, hij hoorde bij iemand anders. Niet bij menselijke wezens. Niet bij die verdomde zwijntjes ook. Dat dacht hij tenminste.
3. Libo
Waargenomen dieet: hoofdzakelijk macios, de glanzende wormen die tussen de merdonaranken op de bast van de bomen leven. Soms neemt men weleens waar dat ze capimsprieten kauwen. En soms — per ongeluk? — slikken ze met de macios merdonabladeren mee naar binnen.
Wij hebben hen nooit iets anders zien eten. Novinha heeft alle drie voedselsoorten onderzocht — macios, capimsprieten en merdonabladeren — en de resultaten waren verrassend. Of de pequeninos hebben niet veel verschillende eiwitten nodig, of ze hebben voortdurend honger. Veel spoorelementen ontbreken volkomen aan hun dieet. En ze krijgen zo weinig calcium binnen dat wij ons afvragen of hun botten wel op dezelfde manier calcium gebruiken als de onze.
Pure gissing: aangezien we geen weefselmonsters kunnen nemen, beperkt onze kennis van anatomie en fysiologie van de zwijntjes zich tot wat ze hebben kunnen opsteken uit onze foto’s van het opengesneden lijk van het zwijntje Wroeter. Toch kunnen we een aantal duidelijke ongerijmdheden waarnemen. De tong van de zwijntjes, die zo fantastisch lenig is dat ze alle geluiden die wij kunnen maken kunnen voortbrengen, plus nog een heleboel die wij niet kunnen maken, moet voor een of ander doel ontwikkeld zijn. Misschien om tussen boombast of in nesten in de grond naar insekten te zoeken. Of een oude oervorm van de zwijntjes dat nu deed of niet, tegenwoordig doen ze het in ieder geval niet. En de eeltkussens op hun voeten en aan de binnenkant van hun knieën stellen hen in staat om zonder hun armen te gebruiken in bomen te klimmen. Waarom heeft die vaardigheid zich ontwikkeld? Om aan een roofdier te ontkomen? Er is op Lusitania geen roofdier dat groot genoeg is om hen kwaad te doen. Om zich aan de boom vast te klemmen terwijl zij in de bast naar insekten zoeken? Dat zou bij hun tong passen, maar waar zijn de insekten? De enige insekten zijn de zuigvliegen en de puladors, maar die boren geen gangen in de bast en de zwijntjes eten ze trouwens toch niet. De macios zijn groot, leven op de buitenkant van de bast en kunnen heel gemakkelijk geoogst worden door de merdona-ranken omlaag te trekken; ze hoeven er eigenlijk niet eens voor in de bomen te klimmen.
Libo’s gissing: de tong en het boomklimmen ontwikkelden zich in een andere omgeving, met een veel gevarieerder dieet, waaronder insekten. Maar iets — een ijstijd? Een volksverhuizing? Een ziekte? — heeft de omgeving doen veranderen. Weg bastbeestjes, enz. Misschien zijn toen alle grote roofdieren wel uitgestorven. Het zou verklaren waarom er zo weinig soorten op Lusitania zijn, ondanks de zeer gunstige omstandigheden. De ramp zou betrekkelijk kort geleden gebeurd kunnen zijn — een half miljoen jaar? — zodat de evolutie nog niet de kans heeft gehad om veel verschillen te veroorzaken.
Het is een verleidelijke veronderstelling, omdat er in de huidige omgeving geen enkele reden te vinden is voor de ontwikkeling van de zwijntjes zelf. Ze hebben geen concurrentie. De ecologische plaats die ze innemen zou ook door grondeekhoorns ingevuld kunnen worden. Waarom zou verstand ooit een aanpassingseigenschap zijn? Maar een ramp uitvinden om te verklaren waarom de zwijntjes zo’n saai, weinig voedzaam dieet hebben, is waarschijnlijk nogal overdreven. Ockhams scheermes zou er niets van heel laten.
Zodra burgemeester Bosquinha bij de zenadorpost aankwam, hadden Libo en Novinha de zaak niet meer in de hand. Bosquinha was gewend om het bevel te nemen en haar opstelling liet weinig gelegenheid over om te protesteren, of om dat zelfs maar te overwegen. ‘Jij blijft hier wachten,’ zei ze tegen Libo zodra ze doorhad hoe de zaken ervoor stonden. ‘Toen ik je boodschap kreeg, heb ik meteen de scheidsrechter naar je moeder gestuurd om het haar te vertellen.’
‘We moeten zijn lichaam hierheen halen,’ zei Libo.
‘Ik heb ook een paar mannen opgeroepen die hier dichtbij wonen om daarmee te helpen,’ zei ze. ‘En bisschop Peregrino maakt een plek voor hem klaar op het kerkhof van de kathedraal.’
‘Ik wil erbij zijn,’ drong Libo aan.
‘Libo, je begrijpt toch dat we alles uitgebreid moeten fotograferen.’
‘Ik heb zelf aan u verteld dat we dat moesten doen voor het rapport aan de Gesternteraad.’
‘Maar je kunt er beter niet bij zijn, Libo,’ zei Bosquinha op gebiedende toon. ‘Bovendien moeten we je rapport hebben. We moeten het Gesternteparlement zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen. Ben je in staat om het nu te schrijven, terwijl het nog vers in je geheugen ligt?’