Ze had natuurlijk gelijk. Alleen Libo en Novinha konden een verslag uit de eerste hand schrijven en hoe eerder zij dat deden, des te beter. ‘Dat kan ik wel,’ zei Libo.
‘En jij ook, Novinha, jouw waarnemingen ook. Schrijven jullie elk zelfstandig een rapport, zonder met elkaar te overleggen. De Honderd Werelden wachten erop.’
De computer was al paraat en hun rapporten werden onder het schrijven rechtstreeks per weerwort verzonden, met fouten en verbeteringen en al. Op alle Honderd Werelden lazen de mensen die het meest betrokken waren bij de xenologie elk woord al terwijl Libo of Novinha nog bezig was het in te toetsen. Vele anderen kregen rechtstreeks door de computer geschreven samenvattingen van wat er was voorgevallen. Tweeëntwintig lichtjaar verderop vernam Andrew Wiggin dat de xenoloog João Figueira ‘Pipo’ Alvarez vermoord was door de zwijntjes, en hij had het al aan zijn studenten verteld nog voor de mannen Pipo’s lijk door de poort van de omheining naar Milagre gebracht hadden.
Toen zijn rapport klaar was, werd Libo onmiddellijk omringd door gezagdragers. Novinha zag met groeiende onrust het onvermogen van de leiders van Lusitania aan, zag dat ze zijn pijn alleen maar groter maakten. Bisschop Peregrino was nog de ergste; zijn idee van troost was om Libo voor te houden dat de zwijntjes hoogstwaarschijnlijk toch dieren zonder ziel waren en dat zijn vader dus door wilde dieren was verscheurd en niet vermoord. Novinha schreeuwde hem bijna toe: Betekent dat dat Pipo’s levenswerk niets anders was dan het bestuderen van wilde beesten? En dat zijn dood geen moord was maar Gods wil? Maar onwille van Libo beheerste ze zich. Hij zat naast de bisschop en knikte maar en wist hem door zijn lijdzaamheid uiteindelijk veel sneller kwijt te raken dan Novinha ooit gelukt zou zijn door ruzie met hem te maken.
Aan Dom Cristão van het klooster hadden ze meer. Hij stelde verstandige vragen die Libo en Novinha in staat stelden om een analytisch, onemotioneel antwoord te formuleren. Maar Novinha gaf al spoedig geen antwoorden meer. De meeste mensen vroegen waarom de zwijntjes zoiets gedaan zouden hebben; Dom Cristão vroeg wat Pipo gedaan zou kunnen hebben om uit te lokken dat hij vermoord werd. Novinha wist heel goed wat Pipo gedaan had: hij had de zwijntjes het geheim verteld dat hij in Novinha’s simulatie ontdekt had. Maar zij repte hier met geen woord over en Libo dacht kennelijk niet meer aan wat ze hem een paar uur geleden haastig had verteld toen ze erop uit trokken om Pipo te zoeken. Hij keek zelfs niet eens in de richting van de simulatie. Dat vond Novinha best; haar grootste zorg was dat hij er wel aan zou denken.
Dom Cristão’s vragen werden onderbroken toen de burgemeester terugkwam met een aantal van de mannen die hadden meegeholpen het lijk op te halen. Ondanks hun plastic regenjassen waren ze tot op de huid doorweekt en ze zaten onder de modder; eventueel bloed was gelukkig door de regen weggespoeld. Ze leken allemaal vaag verontschuldigend en zelfs eerbiedig, en als ze Libo toeknikten, bogen ze bijna. Ineens besefte Novinha dat hun achting niet alleen maar de gebruikelijke omzichtigheid was waarmee mensen altijd degenen die door de dood zijn aangeraakt bejegen.
Een van de mannen zei tegen Libo: ‘Nu ben jij zenador, hè?’ en daar had je het, eindelijk uitgesproken. De zenador had in Milagre geen officieel gezag, maar hij had aanzien — zijn werk was uiteindelijk de enige reden voor het bestaan van de kolonie, nietwaar? Libo was geen jongen meer; hij moest beslissingen nemen, hij had aanzien, hij was van zijn plaats aan de rand van het leven in de kolonie pal naar het midden opgeschoven.
Novinha voelde de macht over haar leven uit haar handen glippen. Zo horen de dingen niet te zijn. Ik hoor hier nog jaren van Pipo te kunnen leren, met Libo als medeleerling; dat is het patroon van het leven. Aangezien zij al enige tijd de zenobiologista van de kolonie was, vervulde zij ook een geachte volwassenenrol. Ze was niet jaloers op Libo, ze wilde alleen nog een tijdje kind met hem blijven. Voor eeuwig in feite.
Maar Libo kon haar medeleerling niet zijn, kon in niets haar kameraad zijn. Ze zag ineens glashelder hoe iedereen in het vertrek zich op Libo richtte, op wat hij zei, hoe hij zich voelde, wat hij nu van plan was. ‘We gaan de zwijntjes geen kwaad doen,’ zei hij, ‘en we zullen het zelfs geen moord noemen. We weten niet of vader hen er misschien toe aangezet heeft met het een of ander, dat zal ik later proberen te begrijpen. Wat nu van belang is, is dat wat ze deden hun ongetwijfeld als juist voorkwam. Wij zijn hier de vreemden, wij moeten een of ander — taboe, een of andere wet overtreden hebben. Toch was vader daar altijd op voorbereid, en hij wist dat dit altijd mogelijk kon zijn. Vertel hun dat hij stierf met de eer van een soldaat op het slagveld, een piloot in zijn schip; hij stierf terwijl hij zijn werk deed.’
Ach, Libo, jij zwijgzame jongen, wat heb je een welsprekendheid gevonden nu je geen gewone jongen meer kunt zijn. Novinha voelde haar verdriet verdubbelen. Ze moest haar blik afwenden van Libo, moest een andere kant op kijken—
En waar ze keek was in de ogen van de enige andere persoon in het vertrek die niet naar Libo keek. De man was erg lang, maar erg jong — jonger dan zij, besefte ze, want ze kende hem; hij had op school een klas lager dan zij gezeten. Ze had hem een keer verdedigd bij Dona Cristão. Marcos Ribeira, zo heette hij, maar ze noemden hem altijd Marcão omdat hij zo fors was. Groot en dom, zeiden ze, en ze noemden hem ook wel eens alleen Cão, het scheldwoord voor hond. Ze had de smeulende woede in zijn ogen gezien en eenmaal had ze hem, onverdraaglijk getergd, een van zijn kwelgeesten zien neerslaan. Zijn slachtoffer had bijna een jaar lang met zijn schouder in het gips gelopen.
Natuurlijk wezen ze Marcão zonder enige aanleiding als de schuldige aan — dat is eigen aan kwelgeesten van elke leeftijd, om het slachtoffer de schuld in de schoenen te schuiven, vooral als hij terugslaat. Maar Novinha hoorde niet bij de groep kinderen — zij stond even alleen als Marcão, hoewel ze niet zo hulpeloos was als hij — en zij werd dus niet door loyaliteit verhinderd de waarheid te vertellen. Dat maakte deel uit van haar voorbereiding om voor de zwijntjes te kunnen Spreken, bedacht ze. Marcão zelf betekende niets voor haar. Het kwam nooit bij haar op dat het voorval voor hem belangrijk geweest kon zijn, dat hij haar zich zou kunnen herinneren als de enige persoon die ooit voor hem was opgekomen in zijn voortdurende oorlog met de andere kinderen. Ze had hem niet meer gezien en nooit meer aan hem gedacht sinds ze xenobioloog was geworden.
Nu stond hij hier, bevlekt met de modder van het tafereel van Pipo’s dood, en zijn gezicht zag er dierlijker en opgejaagder uit dan ooit, nu zijn haar door regen en zweet tegen zijn gezicht en zijn oren plakte. En waar keek hij naar? Hij had alleen oog voor haar, zelfs toen ze hem vrijpostig aanstaarde. Waarom kijk je naar me? vroeg ze zwijgend. Omdat ik honger heb, zeiden zijn dierenogen. Maar nee, nee, dat was haar angst, dat was haar visioen van de moorddadige zwijntjes. Marcão betekent niets voor me, en wat hijzelf ook mag denken, ik beteken niets voor hem.
Toch had ze toen heel even een belangrijk inzicht. Haar verdediging van Marcão betekende voor hem één ding, en voor haar iets heel anders; het was zo anders dat het niet eens dezelfde gebeurtenis was. Haar verstand bracht dit in verband met de moord op Pipo door de zwijntjes, en het leek ontzettend belangrijk, het leek wel bijna te verklaren wat er was gebeurd, maar de gedachte ontglipte haar weer in de plotselinge drukte van gepraat en gedoe toen de bisschop de mannen weer mee naar buiten nam om naar het kerkhof te vertrekken. Er werden hier bij begrafenissen geen kisten gebruikt, omdat het omwille van de zwijntjes verboden was bomen te kappen. En dus werd Pipo’s lichaam onmiddellijk begraven, hoewel de begrafenisdienst pas op zijn vroegst morgen gehouden zou worden, en waarschijnlijk wel later; heel wat mensen zouden de dodenmis voor de zenador willen bijwonen. Marcão en de andere mannen verdwenen in de regen en lieten het aan Novinha en Libo over om alle mensen op te vangen die meenden dat ze dringende zaken af te handelen hadden als nasleep van Pipo’s dood. Gewichtig doende vreemden liepen in en uit en namen besluiten die Novinha niet begreep en die Libo niets leken te kunnen schelen.