1. Pipo
Aangezien we nog niet helemaal vertrouwd zijn met de gedachte dat mensen uit het buurdorp even menselijk zijn als wijzelf, is het uitermate aanmatigend om te veronderstellen dat we gezellig levende, werktuigen makende wezens die zich langs andere evolutiepaden ontwikkelden, ooit zouden kunnen zien als broeders en niet als beesten, niet als rivalen maar als medepelgrims op reis naar de schrijn van het verstand. Toch is dat wat ik zie, of wat ik verlang te zien. Het verschil tussen raman en varelse ligt niet in het beoordeelde wezen, maar in het oordelende wezen. Als wij een anderlingensoort als raman erkennen, betekent dat niet dat ZIJ een drempel van morele volwassenheid hebben overschreden. Het betekent dat WIJ die drempel hebben genomen.
Wroeter was tegelijk de lastigste en de hulpvaardigste van de pequeninos. Hij was er altijd wanneer Pipo hun open plek bezocht en hij deed zijn best de vragen te beantwoorden die Pipo volgens de wet niet openlijk mocht stellen. Pipo rekende op hem — misschien wel te veel — maar hoewel Wroeter even veel lol maakte en speelde als iedere andere onverantwoordelijke jongeling, was hij een scherp waarnemer die diep groef en alles op de proef stelde. Pipo moest altijd op zijn hoede zijn voor de valstrikken die Wroeter voor hem uitzette.
Een ogenblik geleden was Wroeter nog aan het boomklimmen, waarbij hij de bast uitsluitend tussen de eeltkussens op zijn enkels en aan de binnenkant van zijn dijen vastklemde. In zijn handen had hij twee stokken — Vaderstokken heetten die — waarmee hij onder het klimmen voortdurend in een dwingend, aritmisch patroon tegen de boom sloeg.
Het geluid dreef Mandachuva uit de blokhut naar buiten. Hij riep Wroeter iets toe in de mannentaal en daarna in het Portugees. ‘P’ra baixo, bicho!’ Een paar nabije zwijntjes die zijn Portugese woordspeling hoorden, lieten hun waardering blijken door hun dijen krachtig tegen elkaar te wrijven. Dat maakte een sissend geluid en Mandachuva maakte een sprongetje van verrukking over hun applaus.
Ondertussen boog Wroeter zich zo ver achterover dat een val onvermijdelijk leek. Toen zette hij zich af met zijn handen, maakte een salto in de lucht en kwam op zijn benen terecht. Hij moest wel een paar sprongetjes maken, maar hij struikelde niet.
‘Dus nu ben je al een acrobaat ook,’ zei Pipo.
Wroeter liep opschepperig naar hem toe. Het was zijn manier om mensen na te doen. Het was een uiterst doeltreffende manier van belachelijk maken, vooral ook omdat zijn opgeheven snoet er uitgesproken varkensachtig uitzag. Geen wonder dat buitenwerelders hen ‘zwijntjes’ noemden. De eerste mensen die deze wereld bezochten hadden hen destijds in ‘86 in hun eerste rapporten zo genoemd en tegen de tijd dat in 1925 de Lusitaniakolonie werd gesticht, was de naam niet meer weg te krijgen. De xenologen verspreid over de Honderd Werelden schreven over hen als ‘inheemse Lusitaniërs’, maar Pipo wist heel goed dat dit uitsluitend een kwestie van beroepsfatsoen was — buiten hun wetenschappelijke publicaties noemden xenologen hen vast ook zwijntjes. Pipo zelf noemde hen pequeninos, en daar hadden ze kennelijk geen bezwaar tegen, want inmiddels noemden ze zichzelf ‘Kleintjes’. Toch, beroepsfatsoen of niet, het viel niet te ontkennen. Op momenten zoals dit zag Wroeter eruit als een varken op zijn achterpoten.
‘Acrobaat,’ zei Wroeter, het nieuwe woord uitproberend. ‘Wat ik deed? Jullie hebben een woord voor mensen die dat doen? Er zijn dus mensen die dat als hun werk doen?’
Pipo zuchtte inwendig, al hield hij stijf zijn lach op zijn gezicht. De wet verbood hem strikt om informatie over de menselijke samenleving te verstrekken, om te voorkomen dat die de zwijntjescultuur zou aantasten. Toch was Wroeter altijd bezig om door redeneren elke laatste druppel informatie te persen uit alles wat Pipo zei. Maar dit keer was het toch echt Pipo zelf die die malle opmerking eruit had geflapt die een onnodige kijk gaf op de menselijke samenleving. Af en toe voelde hij zich zo op zijn gemak tussen de pequeninos, dat hij er ongedwongen op los praatte. Altijd gevaarlijk. Ik ben niet zo goed in dit voortdurende informatie verzamelen en tegelijk proberen er niets voor terug te geven. Libo, mijn gesloten zoon, is daar al handiger in dan ik en hij is nog maar — wanneer is hij ook weer dertien geworden? — vier maanden mijn leerling.
‘Ik wou dat ik ook van die eeltkussens op mijn benen had,’ zei Pipo. ‘De bast van die boom zou mijn huid aan flarden scheuren.’
‘Dat zou ons allemaal erg beschaamd maken.’ Wroeter stond stil in de afwachtende houding die Pipo opvatte als hun manier om lichte verontrusting te tonen, of misschien wel om de andere pequeninos geluidloos te waarschuwen dat ze op hun hoede moesten zijn. Het zou zelfs een teken van grote angst kunnen zijn, maar voor zover Pipo kon nagaan, had hij nog nooit een pequenino hevige angst zien voelen.
In elk geval zei Pipo vlug iets om hem gerust te stellen. ‘Maak je niet druk, ik ben veel te oud en te zwak om in zulke bomen te klimmen; dat laat ik aan jongelingen zoals jij over.’
En het werkte; Wroeters lijf begon onmiddellijk weer te bewegen. ‘Ik hou van boomklimmen. Ik kan alles zien.’ Wroeter ging voor Pipo op zijn hurken zitten en bracht zijn gezicht dicht bij dat van Pipo. ‘Wil je het beest dat over het gras loopt zonder de grond te raken eens een keer meenemen? De anderen geloven me niet als ik zeg dat ik zo’n ding heb gezien.’
Weer een valstrik. Wat nu, Pipo, xenoloog, ga je dit individu van de gemeenschap die je bestudeert vernederen? Of laat je het verloop van deze ontmoeting bepalen door de strikte wet die het Gesternte-parlement heeft opgesteld? Er waren maar weinig precedenten. De enige andere verstandelijke anderlingen die de mensheid ooit was tegengekomen waren de kruiperds, drieduizend jaar geleden, en aan het eind van dat contact waren de kruiperds allemaal dood. Dit keer had het Gesternteparlement zich ervan verzekerd dat als de mensheid in de fout ging, die fout de andere kant op zou liggen. Een minimum aan informatieoverdracht en een minimum aan contact.
Wroeter herkende Pipo’s aarzeling, zijn behoedzame zwijgen.
‘Jij vertelt ons nooit wat,’ zei Wroeter. ‘Jij kijkt naar ons en bestudeert ons, maar je laat ons nooit door je hek in je eigen dorp toe om jullie te bekijken en jullie te bestuderen.’
Pipo antwoordde zo eerlijk als hij kon, maar voorzichtigheid was belangrijker dan eerlijkheid. ‘Als jullie zo weinig leren en wij zo veel, waarom kan jij dan Stark en Portugees praten terwijl ik nog steeds worstel met jullie taal?’
‘Wij zijn slimmer.’ Toen ging Wroeter rechtop zitten en draaide rond op zijn billen zodat hij: met zijn rug naar Pipo toe kwam te zitten. ‘Ga terug achter je hek,’ zei hij.
Pipo stond onmiddellijk op. Niet al te ver weg zat Libo bij drie pequeninos om te kijken of hij erachter kon komen hoe ze dakbedekking vlochten van gedroogde merdonaranken. Hij zag Pipo en een tel later stond hij al naast zijn vader, klaar om te vertrekken. Pipo ging zonder een woord te zeggen op pad; aangezien de pequeninos zo vloeiend de mensentalen spraken, zeiden ze nooit iets over wat ze geleerd hadden voor ze binnen de omheining van het hek waren.
Het kostte een halfuur om thuis te komen en het regende inmiddels hard toen ze het hek passeerden en langs de glooiing van de heuvel naar de zenadorpost liepen. Zenador? Pipo dacht na over het woord terwijl hij naar het kleine bordje boven de deur keek.
Daarop stond in het Stark het woord XENOLOOG geschreven. Dat zal ik ook wel zijn, dacht Pipo, althans voor buitenwerelders. Maar de Portugese titel zenador was zoveel makkelijker uit te spreken dat op Lusitania vrijwel niemand xenoloog zei, zelfs niet als ze Stark spraken. Dat is de manier waarop talen veranderen, bedacht Pipo. Als wij de weerwort niet hadden, die ogenblikkelijke communicatie tussen de Honderd Werelden mogelijk maakt, zouden we onmogelijk een gemeenschappelijke taal kunnen handhaven. Interstellair verkeer is veel te zeldzaam en te traag. Binnen een eeuw zou het Stark in tienduizenden dialecten uiteengevallen zijn. Het zou misschien wel interessant zijn om de computers te laten afleiden hoe de talen op Lusitania zouden veranderen als Stark gecorrumpeerd mocht worden en Portugese woorden mocht opnemen—