‘En je wilt dat ik haar het examen afneem?’
‘Als je zo vriendelijk wilt zijn.’
‘Met alle plezier.’
‘Ik heb al gezegd dat je het zou doen.’
‘Ik moet bekennen dat ik nog een bijbedoeling heb.’
‘O?’
‘Ik had meer voor het meisje moeten doen. Ik zou graag willen zien of het niet te laat is om nu nog te beginnen.’
Dona Cristã moest een beetje lachen. ‘O, Pipo, ik zou het fijn vinden als je het wilt proberen. Maar geloof me, beste vriend, haar hart proberen te raken is net een ijskoud stortbad.’
‘Dat zal wel. Ik kan me indenken dat het voor de persoon die haar aanraakt aanvoelt als een ijskoud stortbad. Maar hoe zal het voor haar voelen? Zo koud als ze is, zal het vast wel branden als vuur.’
‘Wat een dichter,’ zei Dona Cristã. Er was geen spoortje spot in haar stem te bekennen; ze meende het. ‘Begrijpen de zwijntjes wel dat wij onze allerbeste kracht als ambassadeur naar hen afgevaardigd hebben?’
‘Ik probeer het hun duidelijk te maken, maar ze doen er erg sceptisch over.’
‘Ik stuur haar morgen naar je toe. Ik waarschuw je — ze verwacht om zonder meer het examen af te kunnen leggen en ze zal zich verzetten tegen elke poging van jouw kant om haar een voorexamen af te nemen.’
Pipo grijnsde. ‘Ik maak me veel meer zorgen over wat er gebeuren gaat nadat ze het examen heeft afgelegd. Als ze zakt, zal ze het heel erg moeilijk krijgen. En als ze slaagt, dan krijg ik het heel erg moeilijk.’
‘Waarom?’
‘Libo zal me aan mijn kop gaan zeuren om hem vroegtijdig het examen voor zenador te laten afleggen. En als hij dat deed, dan zou er geen enkele reden voor mij zijn om niet naar huis te gaan, me op te rollen en dood te gaan.’
‘Wat ben je toch een romantische idioot, Pipo. Als er één man in Milagre is die in staat is om zijn dertienjarige zoon als collega te aanvaarden, dan ben jij het.’
Toen ze weg was, werkten Pipo en Libo zoals gewoonlijk samen aan het noteren van de gebeurtenissen van die dag bij de pequeninos. Pipo vergeleek Libo’s werk, zijn manier van denken, zijn inzichten, zijn opvattingen, met die van de doctoraalstudenten die hij op de universiteit had gekend voor hij naar de Lusitaniakolonie vertrok. Hij was misschien wel jong en hij moest misschien nog een hele hoop theorie en kennis verwerven, maar in zijn methoden was hij al een rasechte onderzoeker en in zijn hart een humanist. Tegen de tijd dat het werk van die avond klaar was en ze in het licht van de grote, verblindende maan van Lusitania naar huis liepen, was Pipo tot de slotsom gekomen dat Libo het nu al verdiende om als collega behandeld te worden, of hij nu het examen aflegde of niet. De opgaven konden de dingen die echt meetelden toch niet meten.
En of dat haar nu aanstond of niet, Pipo was van plan om uit te vissen of Novinha de onmeetbare eigenschappen van een wetenschappelijk onderzoeker had. En als ze die niet had, dan zou hij ervoor zorgen dat ze het examen niet aflegde, hoeveel feiten ze ook in haar hoofd had gestampt.
Pipo was van plan om moeilijk te doen. Novinha wist hoe volwassenen deden als ze de dingen anders wilden laten verlopen dan zij wilde, maat dan wel zonder ruzie of andere onaangenaamheden. Natuurlijk, natuurlijk mag je het examen afleggen. Maar er is toch geen enkele reden om het overhaast te doen. Laten we het rustig aan doen, dan weten we zeker dat je de eerste keer al slaagt.
Novinha wilde het niet rustig aan doen. Novinha was er klaar voor.
‘Ik spring door alle hoepels waar je me doorheen wilt laten springen,’ zei ze.
Zijn gezicht werd kil. Dat deden hun gezichten altijd. Dat was prima, kilheid was prima, ze kon ze allemaal laten doodvriezen. ‘Ik wil je niet door hoepels laten springen,’ zei hij.
‘Het enige dat ik wil, is dat je ze allemaal achter elkaar op een rij zet, zodat ik er snel doorheen kan springen. Ik wil niet dagen en dagen lang aan het lijntje gehouden worden.’
Hij keek haar een ogenblik bedachtzaam aan. ‘Wat heb je een haast.’
‘Ik ben klaar. Het Gesterntereglement geeft me het recht om wanneer ik maar wil het examen af te leggen. Dit is iets tussen mij en het Gesternteparlement en ik kan in het Reglement nergens vinden dat een xenoloog mag proberen de Interplanetaire Examenraad te slim af te zijn.’
‘Dan heb je niet zorgvuldig gelezen.’
‘Het enige dat ik nodig heb om voor mijn zestiende het examen te kunnen doen, is toestemming van mijn wettelijke voogd. Ik héb helemaal geen wettelijke voogd.’
‘Integendeel,’ zei Pipo. ‘Vanaf de dag dat je ouders stierven was burgemeester Bosquinha je wettelijke voogd.’
‘En zij gaf me toestemming om het examen af te leggen.’
‘Mits je bij mij kwam.’
Novinha zag de felle blik in zijn ogen. Ze kende Pipo niet, en dus dacht ze dat het de blik was die ze in de ogen van zovelen had gezien, de wens om te overheersen, haar te domineren, de wens om haar vastberadenheid aan het wankelen te brengen en haar onafhankelijkheid te breken, de wens om haar te onderwerpen.
In één tel veranderde ze van ijs in vuur. ‘Wat weet jij van xenobiologie! Jij gaat alleen maar buiten het hek met de zwijntjes praten, je begrijpt in de verste verte niet hoe genen werken! Wie ben jij om over mij te oordelen! Lusitania heeft een xenobioloog nodig en ze doen het al acht jaar zonder. En jij wilt ze nog veel langer laten wachten, alleen maar om de baas over mij te kunnen spelen!’
Tot haar verbazing raakte hij niet van zijn stuk en trok hij zich niet terug. En hij werd ook niet boos. Het leek wel of ze helemaal niets had gezegd.
‘Ik begrijp het,’ zei hij kalm. ‘Je wilt xenobioloog worden vanwege je grote liefde voor de mensen van Lusitania. Je zag de dringende behoefte van de gemeenschap en je offerde je op en je bereidde jezelf voor om al heel vroeg aan een leven van onbaatzuchtige dienstbaarheid te beginnen.’
Het klonk belachelijk nu ze het hem zo hoorde zeggen. En het was ook helemaal niet wat ze voelde. ‘Is die reden dan niet goed genoeg?’
‘Als hij waarachtig was, was hij goed genoeg.’
‘Maak je me uit voor een leugenaar?’
‘Je eigen woorden maken je uit voor een leugenaar. Je had het over hoezeer zíj de mensen van Lusitania, jou nodig hebben. Maar je leeft onder ons. Je leeft je hele leven al onder ons. Je bent bereid om je voor ons op te offeren en toch voel je je geen deel van deze gemeenschap.’
Hij was dus anders dan de volwassenen die altijd leugens geloofden, zolang die haar maar op het kind deden lijken dat ze graag in haar wilden zien. ‘Waarom zou ik me een deel van de gemeenschap moeten voelen? Ik ben het niet.’
Hij knikte ernstig, alsof hij haar antwoord afwoog. ‘Van welke gemeenschap maak jij dan deel uit?’
‘De enige andere gemeenschappen op Lusitania zijn die van de zwijntjes en jij hebt me daarginds nooit tussen de boomaanbidders gezien.’
‘Er zijn op Lusitania een heleboel andere gemeenschappen. Jij bent bijvoorbeeld op school — er is een leerlingengemeenschap.’
‘Niet voor mij.’
‘Dat weet ik. Je hebt geen vrienden, je hebt geen goede kennissen, je gaat naar de mis, maar je biecht nooit, je bent zo afstandelijk dat je het leven van deze kolonie voor zover dat mogelijk is mijdt, je hebt geen enkel raakvlak met het leven van de menselijke soort. Alle tekenen wijzen erop dat je in volledige afzondering leeft.’
Hierop was Novinha niet voorbereid. Hij noemde het schrijnende fundament van haar leven en ze had geen strategie uitgedacht om daarmee uit de voeten te kunnen. ‘Als ik dat doe, is dat niet mijn schuld.’
‘Dat weet ik. Ik weet waar het is begonnen en ik weet wiens schuld het is dat het tot op de dag van vandaag voortduurt.’
‘De mijne?’