‘De mijne. En die van alle anderen. Maar vooral de mijne, omdat ik wist wat er met je gebeurde en helemaal niets heb gedaan. Tot op vandaag.’
‘En vandaag ga je ervoor zorgen dat ik het enige dat voor mij belangrijk is in mijn leven niet kan bereiken! Nou, hartelijk dank voor je meeleven!’
Weer knikte hij plechtig alsof hij haar spottende dank aanvaardde en bevestigde. ‘In bepaald opzicht, Novinha, maakt het niet uit dat het jouw schuld niet is. Omdat de stad Milagre nu eenmaal een gemeenschap is, en of die jou nu slecht heeft; behandeld of niet, hij moet handelen zoals alle gemeenschappen handelen om voor al zijn leden het grootst mogelijke geluk te verwerven.’
‘En dat betekent iedereen op Lusitania behalve ik — ik en de zwijntjes.’
‘De xenobioloog is voor een kolonie erg belangrijk, vooral een kolonie zoals deze, omheind met een hek dat onze groei voorgoed beperkt. Onze xenobioloog moet manieren vinden om per hectare een grotere opbrengst aan eiwitten en koolhydraten te krijgen, wat betekent dat er genetische veranderingen moeten worden aangebracht bij maïs en aardappels van aardse herkomst om—’
‘Om de voedingswaarde die in de Lusitanische omgeving beschikbaar is maximaal te benutten. Denk je soms dat ik het examen wil afleggen zonder te weten wat mijn levenswerk zou zijn?’
‘Je levenswerk, je geheel wijden aan het verbeteren van het leven van mensen die je veracht.’
Nu zag Novinha de val die hij voor haar had opgezet. Te laat, hij was al dichtgeklapt. ‘Dus jij denkt dat een xenobioloog alleen haar werk goed kan doen als ze houdt van de mensen die de produkten die zij maakt gebruiken?’
‘Het kan me niet schelen of je van ons houdt of niet. Wat ik moet weten is wat je echt wilt. Waarom je dit zo hartstochtelijk graag wilt doen.’
‘Elementaire psychologie. Mijn ouders stierven in dit werk en ik probeer dus in hun voetstappen te treden.’
‘Misschien,’ zei Pipo. ‘En misschien ook niet. Wat ik wil weten, Novinha, wat ik móet weten voor ik je het examen laat doen, is tot welke gemeenschap jij wél behoort.’
‘Je hebt het zelf gezegd! Tot geen enkele.’
‘Onmogelijk. Ieder persoon wordt bepaald door de gemeenschappen waartoe zij behoort en door de gemeenschappen waartoe zij niet behoort. Ik ben dit en dit en dit, maar absoluut niet dat en dat en dat. Alles wat jou bepaalt is negatief. Ik zou een eindeloze lijst kunnen opstellen van dingen die je niet bent. Maar een persoon die waarlijk gelooft dat ze niet tot enige gemeenschap behoort, eindigt altijd met zelfdoding; of door haar lichaam te doden, of door haar identiteit op te geven en gek te worden.’
‘Sprekend mijn persoon, door en door krankzinnig.’
‘Niet krankzinnig. Gedreven door een doelgerichtheid die angstaanjagend is. Als je dit examen aflegt, slaag je. Maar voor ik je het examen laat afleggen, moet ik weten wie je zal worden als je slaagt. Waar geloof je in, waar maak je deel van uit, waar geef je om, waar houd je van?’
‘Van niemand op deze of enige andere wereld.’
‘Ik geloof je niet.’
‘Ik heb op de hele wereld nooit een goede man of vrouw gekend, op mijn ouders na, en die zijn dood! En zelfs zij — niemand begrijpt ook maar iets!’
‘Jou.’
‘Ik ben een deel van iets, nietwaar? Maar niemand begrijpt iemand anders, zelfs jij niet, al doe je nog zo wijs en meelevend, maar de enige reden dat je me aan het huilen krijgt, is omdat je de macht hebt mij ervan te weerhouden te doen wat ik wil—’
‘En dat is niet xenobiologie.’
‘Ja, dat is het wel. Voor een deel, tenminste.’
‘En wat is dan de rest?’
‘Wat jij bent. Wat jij doet. Maar jij doet het helemaal fout, jij doet het op een stomme manier.’
‘Xenobioloog én xenoloog.’
‘Het was een stomme vergissing om een nieuwe wetenschap te stichten om de zwijntjes te bestuderen. Een stelletje afgeleefde oude antropologen dat een nieuwe pet opzet en zich xenoloog noemt. Maar je kunt de zwijntjes niet begrijpen door gewoon maar de manier waarop ze zich gedragen te bestuderen! Ze zijn uit een andere evolutie afkomstig! Je moet hun genen begrijpen, begrijpen wat er in hun cellen gebeurt. En ook in de cellen van de andere dieren, want ze kunnen niet als op zichzelf staand verschijnsel bestudeerd worden, niemand leeft in afzondering—’
Geen preken, dacht Pipo. Vertel me wat je voelt. En om haar tot wat emotioneler uitingen te brengen, fluisterde hij: ‘Behalve jij.’
Het werkte. Van koud en minachtend werd ze ineens witheet en defensief. ‘Jij zal ze nooit begrijpen! Maar ik wel!’
‘Waarom geef je om ze? Wat zijn de zwijntjes voor jou?’
‘Dat begrijp jij toch niet. Jij bent een goede katholiek.’ Ze sprak het woord vol minachting uit. ‘Het is een boek dat op de Index staat.’
Pipo’s gezicht verhelderde door plotseling inzicht. ‘De zwermkoningin en de hegemoon.’
‘Hij leefde drieduizend jaar geleden, wie hij dan ook was, de mens die zich de Spreker voor de Doden noemde. Maar hij begreep de kruiperds! Wij roeiden ze allemaal uit, het enige anderlingen-volk dat we ooit kenden, en wij moordden ze allemaal uit, maar hij begreep ze.’
‘En jij wilt het verhaal van de zwijntjes schrijven zoals de oorspronkelijke Spreker over de kruiperds schreef.’
‘Zoals jij het zegt lijkt het wel of het net zo makkelijk is als een wetenschappelijke verhandeling schrijven. Je weet niet hoe het was om De zwermkoningin en de hegemoon te schrijven. Hoeveel pijn het hem kostte om — om zich in te leven in een anderlingengeest — en daaruit te voorschijn te komen vol van liefde voor het grootse schepsel dat wij hebben vernietigd. Hij leefde in dezelfde tijd als de slechtste mens die ooit heeft geleefd, Ender de Anderlingendoder, die de kruiperds uitroeide — en hij deed zijn best om wat Ender deed ongedaan te maken, de Spreker voor de Doden probeerde de doden tot leven te wekken—’
‘Maar het lukte hem niet.’
‘Het lukte hem wel! Hij heeft ze tot leven gewekt — dat zou je weten als je het boek gelezen had! Ik weet niet hoe het met Jezus zit, ik luister naar bisschop Peregrino en ik geloof niet dat hun priesterorde het vermogen bezit om ouweltjes in vlees te veranderen of een milligram schuld te vergeven. Maar de Spreker voor de Doden bracht de zwermkoningin weer tot leven.’
‘Waar is ze dan?’
‘Hier! In mijn binnenste!’
Hij knikte. ‘En je hebt nog iemand anders in je binnenste ook. De Spreker voor de Doden. Die wil jij worden.’
‘Het is het enige oprechte verhaal dat ik ooit heb gehoord,’ zei ze. ‘Het enige waar ik om geef. Is dat wat je wilde horen? Dat ik een ketter ben? En dat mijn hele levenswerk eraan gewijd zal zijn om een nieuw boek toe te voegen aan de Index van waarheden die goede katholieken niet mogen lezen?’
‘Wat ik wilde horen,’ zei Pipo zacht, ‘was de naam van wat je bent in plaats van de naam van alle dingen die je niet bent. Wat jij bent is de zwermkoningin. Wat jij bent is de Spreker voor de Doden. Het is een heel kleine gemeenschap, klein in aantal, maar met een groot hart. Jij verkoos dus om geen deel uit te maken van de drommen kinderen die samengroepen met als enig doel anderen buiten te sluiten, en de mensen kijken naar je en zeggen, arm kind, ze is zo eenzaam, maar jij kent een geheim, jij weet wie je echt bent. Jij bent het enige menselijke wezen dat in staat is om de anderlingen-geest te begrijpen omdat jij de anderlingengeest bént; jij weet wat het is om niet-menselijk te zijn omdat er nooit een mensengroep is geweest die jou als bona fide homo sapiens erkende.’
‘Nu beweer je zelfs dat ik geen mens ben? Je hebt me aan het huilen gemaakt als een klein kind omdat je me het examen niet wilt laten afleggen, je hebt me mezelf laten vernederen en nu zeg je ook nog dat ik niet menselijk ben?’