Op de terugweg naar huis bracht Libo verslag uit over hoe de moeilijkheden begonnen. ‘Weet je wat Wroeter zei? Hij zei dat onze vrouwen zwak en stom zijn.’
‘Dat komt omdat hij burgemeester Bosquinha nog nooit ontmoet heeft. Of je moeder, trouwens.’
Libo moest lachen, want zijn moeder, Conceição, heerste over de archieven alsof het een antieke estáção in de wilde mato was; als je haar domein binnenstapte, was je volledig aan haar wetten onderworpen. Onder het lachen voelde hij dat hem iets ontglipte, een gedachte die belangrijk was — waar hadden we het ook weer over? Het gesprek ging verder; Libo was het vergeten en al gauw vergat hij zelfs dat hij het vergeten had.
Die avond hoorden ze het trommelen dat volgens Pipo en Libo deel uitmaakte van een of ander soort plechtigheid. Het gebeurde eigenlijk maar zelden en het klonk als of er met zware stokken op grote trommels werd geslagen. Maar deze avond leek de plechtigheid wel een eeuwigheid te duren. Pipo en Libo opperden de gedachte dat misschien het menselijke voorbeeld van gelijkheid der seksen de mannelijke zwijntjes enige hoop op bevrijding had geschonken. ‘Het is mogelijk dat dit een ernstige verstoring van het zwijntjesgedrag tot gevolg zal blijken te hebben,’ zei Pipo somber. ‘Als we merken dat we een wezenlijke verandering hebben veroorzaakt, zal ik dat moeten rapporteren en dan zal het Parlement waarschijnlijk besluiten om het contact tussen mensen en zwijntjes voor enige tijd te verbieden. Misschien wel voor jaren.’ Het was een ontnuchterende gedachte — dat getrouw hun werk doen ertoe zou kunnen leiden dat het Gesternteparlement hun verbood dat werk nog langer te doen.
De volgende morgen liep Novinha met hen naar de poort in het hoge hek dat de mensenstad scheidde van de hellingen die leidden naar de beboste heuvels waar de zwijntjes woonden. Omdat Pipo en Libo elkaar nog steeds probeerden gerust te stellen dat geen van tweeën iets anders had kunnen doen dan wat ze gedaan hadden, liep Novinha alvast vooruit zodat ze als eerste bij het hek aankwam. Toen de anderen haar bereikten, wees ze naar een stuk vers gewiede rode aarde op de helling, nog geen dertig meter bij het hek vandaan. ‘Dat is nieuw,’ zei ze. ‘En er ligt iets in.’
Pipo deed het hek open en Libo, die de jongste benen had, holde vooruit om te kijken wat het was. Aan de rand van het gewiede stuk grond bleef hij ineens stokstijf staan en staarde naar wat daar lag. Toen Pipo hem zo zag, bleef hij ook staan en Novinha, die zich ineens ernstig zorgen maakte om Libo, overtrad de regels en rende door het hek. Libo’s hoofd zakte achterover en hij liet zich op zijn knieën vallen; hij greep met twee handen in zijn kroeshaar en slaakte een ijselijke kreet van wroeging.
Wroeter lag met armen en benen wijd uitgestrekt op de gewiede aarde. Hij was ontweid, en niet onzorgvuldig. Elk orgaan was netjes losgesneden en de pezen en banden van zijn ledematen waren ook losgetrokken en in een symmetrisch patroon uitgespreid op de opdrogende grond. Alles was nog wel met het lichaam verbonden — niets was echt volledig doorgesneden.
Libo’s kreet van verdriet was bijna hysterisch. Novinha knielde naast hem neer en sloeg haar armen om hem heen, ze wiegde hem en probeerde hem tot bedaren te brengen. Pipo haalde werktuiglijk zijn kleine camera te voorschijn en fotografeerde het tafereel van alle kanten zodat de computer alles naderhand tot in de kleinste bijzonderheden zou kunnen analyseren.
‘Hij leefde nog toen ze dit deden,’ zei Libo toen hij genoeg gekalmeerd was om te kunnen praten. Maar zelfs toen moest hij de woorden nog heel langzaam en zorgvuldig uitspreken alsof hij een vreemdeling was die net de taal onder de knie had. ‘Er ligt zoveel bloed op de grond en het is zo ver weggespat — zijn hart moet nog geklopt hebben toen ze hem opensneden.’
‘We bespreken die later wel,’ zei Pipo.
Nu herinnerde Libo zich met wrede klaarheid wat hij gisteren vergeten had. ‘Het is wat Wroeter over de vrouwen zei. Zij beslissen wanneer de mannen moeten sterven. Hij vertelde me dat, en ik—’ Hij zweeg. Natuurlijk had hij niets gedaan. De wet verlangde van hem dat hij niets deed. En op dat moment besloot hij dat hij de wet haatte. Als de wet inhield dat hij dit met Wroeter moest laten gebeuren, dan had de wet geen begrip. Wroeter was een persoon. Je blijft niet werkeloos toezien als dit een persoon wordt aangedaan, alleen maar omdat je hem bestudeert.
‘Ze hebben hem niet onteerd,’ zei Novinha. ‘Als één ding zeker is, dan is dat hun liefde voor bomen. Heb je dit gezien?’ Uit het midden van zijn borstholte, die nu verder leeg was, sproot een heel klein kiemplantje omhoog. ‘Ze hebben een boom geplant om de plaats van zijn graf te markeren.’
‘Nu weten we waarom ze al hun bomen namen geven,’ zei Libo verbitterd. ‘Ze hebben ze geplant als grafzerken voor zwijntjes die ze doodgemarteld hebben.’
‘Dit is een erg groot bos,’ zei Pipo kalm. ‘Beperk je gissingen alsjeblieft tot wat althans enigszins mogelijk is.’ De rustige, redelijke toon waarmee hij erop aandrong dat ze zich zelfs nu als wetenschappelijke onderzoekers zouden gedragen, kalmeerde hen.
‘Wat moeten we doen?’ vroeg Novinha.
‘We moeten jou zo snel mogelijk achter het hek terugbrengen,’ zei Pipo. ‘Jij mag hier helemaal niet komen.’
‘Maar ik bedoelde — met het lijk; wat moeten we daarmee aanvangen?’
‘Niets,’ zei Pipo. ‘De zwijntjes hebben gedaan wat zwijntjes doen, om welke reden zwijntjes dit dan ook doen.’ Hij hielp Libo overeind.
Libo kon zichzelf een ogenblik nauwelijks overeind houden; de eerste paar stappen die hij deed, moest hij zwaar op hen beiden leunen. ‘Wat heb ik gezegd?’ fluisterde hij. ‘Ik weet niet eens met welke woorden ik hem gedood heb.’
‘Het was niet wat jij zei,’ zei Pipo. ‘Het was wat ik zei.’
‘Wat, denken jullie soms dat ze jullie eigendom zijn?’ vroeg Novinha. ‘Denken jullie soms dat hun hele wereld om jullie draait? De zwijntjes deden het om een of andere eigen reden. Het is duidelijk genoeg dat dit niet de eerste keer is — de vivisectie was veel te handig uitgevoerd om dit een eerste keer te kunnen laten zijn.’
Pipo zag de wrange humor hiervan in. ‘Wij zijn domkoppen aan het worden, Libo. Novinha hoort niets van xenologie te weten.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Libo. ‘Wat het ook was dat dit heeft uitgelokt, het is iets dat ze eerder hebben gedaan. Een gewoonte.’ Hij probeerde zijn stem kalm te laten klinken.
‘Maar dat is eigenlijk nog erger, nietwaar?’ zei Novinha. ‘Het is hun gewoonte om elkaar levend te slachten.’ Ze keek naar de andere bomen van het bos dat boven op de heuvel begon en vroeg zich af hoeveel van die bomen in bloed wortelden.
Pipo verstuurde zijn verslag per weerwort en de computer gaf geen enkel probleem met de prioriteitsaanduiding. Hij liet het aan de commissie van toezicht over om te beslissen of ze het contact met de zwijntjes moesten staken. De commissie kon geen enkele fatale vergissing aanwijzen. ‘Het is onmogelijk om de verhouding tussen onze seksen geheim te houden, want misschien wordt er weleens een vrouw xenoloog,’ luidde hun rapport, ‘en wij kunnen geen enkel moment aanwijzen waarop jullie niet redelijk en verstandig hebben gehandeld. Onze voorlopige conclusie is dat jullie ongewild deelgenoot zijn geworden aan een of andere machtsstrijd die in het nadeel van Wroeter uitviel en dat jullie je contact moeten voortzetten met alle redelijke voorzichtigheid.’
Het pleitte hen geheel vrij, maar dat maakte het niet makkelijker te dragen. Libo was opgegroeid met de zwijntjes, of althans met de verhalen die hij van zijn vader over hen had gehoord. Buiten zijn eigen gezinsleden en Novinha kende hij Wroeter beter dan enig mens. Het duurde dagen voor Libo weer naar de zenadorpost wilde komen en weken voor hij weer het bos inging. De zwijntjes lieten uit niets blijken dat er iets was veranderd; zo mogelijk waren ze nog vrijmoediger en vriendelijker dan tevoren. Niemand sprak ooit nog over Wroeter, en Pipo en Libo zeker niet. Maar van de kant van de mensen was er wel iets veranderd. Pipo en Libo waren nooit meer dan een paar passen van elkaar verwijderd als ze zich onder de zwijntjes begaven.