Выбрать главу

‘Ook al is niemand van jullie hun eigen kind.’

‘Hoe zou dat kunnen?’ vroeg Mens.

‘En toch voegen jullie toe aan hun grootheid. Ook al zijn ze niet jullie moeder of jullie vader, toch groeien ze als jullie groeien.’

‘Maar we zijn allemaal van dezelfde stam…’

Waarom zijn jullie van dezelfde stam? Jullie hebben allemaal verschillende vaders en verschillende moeders.’

‘Omdat we de stam zijn! We wonen hier in het bos, we—’

‘Als er hier een ander zwijntje kwam van een andere stam, en die vroeg of hij bij jullie mocht blijven als jullie broeder—’

‘Dan zouden we hem nooit een vaderboom maken!’

‘Maar jullie probeerden wel van Pipo en Libo een vaderboom te maken!’

Mens haalde moeizaam adem. ‘Ik begrijp het,’ zei hij. ‘Zij maakten deel uit van de stam. Ze kwamen uit de hemel, maar wij maakten hen broeders en we probeerden hen vaders te maken. De stam is wat we geloven dat hij is. Als wij zeggen dat de stam bestaat uit alle Kleintjes in het hele bos en uit alle bomen, dan is dat de stam. Ook al zijn sommige van de oudste bomen hier afkomstig van in de strijd gevallen krijgers van twee andere stammen. We worden één stam omdat we zeggen dat we één stam zijn.’

Ender stond versteld van de geest van deze kleine raman. Hoe weinig mensen waren er in staat om deze gedachte te bevatten of om hem verder te laten reiken dan de smalle grenzen van hun eigen stam, hun gezin, hun land.

Mens ging achter Ender staan, leunde tegen hem aan en liet zijn jonge-zwijntjesgewicht tegen Enders rug drukken. Ender voelde de adem van Mens op zijn wang en toen waren hun wangen tegen elkaar gedrukt en keken ze in dezelfde richting. Ineens begreep Ender het: ‘Jij ziet wat ik zie,’ zei Ender.

‘Jullie mensen groeien door ons tot een deel van jullie te maken, mensen en zwijntjes en kruiperds, ramen onder elkaar. Dan zijn wij één stam en onze grootheid is jullie grootheid en die van jullie is de onze.’ Ender voelde Mens’ hele lijf trillen van de kracht van die gedachte. ‘Jij zegt tegen ons dat we alle andere stammen op dezelfde manier moeten zien. Als één stam, allemaal samen onze stam, zodat wij groeien door hen te laten groeien.’

‘Jullie zouden onderwijzers kunnen sturen,’ zei Ender. ‘Broeders voor de andere stammen, die in de andere bossen naar hun derde leven zouden kunnen overgaan om daar kinderen te krijgen.’

‘Dit is een vreemd en moeilijk iets om van de vrouwen te verlangen,’ zei Mens. ‘Misschien is het wel onmogelijk. Hun geest werkt niet op dezelfde manier als de geest van een broeder. Een broeder kan aan een heleboel verschillende dingen denken. Maar een vrouw denk maar aan één ding: Wat is goed voor de stam, en dat komt weer voort uit: Wat is goed voor de kinderen en de kleine moeders.’

‘Kun je hen dit laten begrijpen?’ vroeg Ender.

‘Beter dan jij het zou kunnen,’ zei Mens. ‘Maar misschien niet. Misschien zal ik te kort schieten.’

‘Je zult vast niet te kort schieten,’ zei Ender.

‘Jij bent hier vannacht gekomen om een verbond te sluiten tussen ons, de zwijntjes van deze stam, en jullie, de mensen die op deze wereld leven. De mensen buiten Lusitania zullen zich van ons verbond niets aantrekken en de zwijntjes buiten dit bos zullen zich er ook niets van aantrekken.’

‘Wij willen hetzelfde verbond met hen allen sluiten.’

‘En met dit verbond beloven jullie mensen ons alles te leren.’

‘Zo vlug als jullie het begrijpen kunnen.’

‘Elke vraag die we stellen.’

‘Wanneer we het antwoord weten.’

‘Als! Wanneer! Dat zijn geen woorden voor een verbond! Geef me nu duidelijke antwoorden, Spreker voor de Doden.’ Mens ging rechtop staan, zette zich af tegen Enders rug en kwam voor hem staan, waar hij zich een beetje bukte om hem van bovenaf te kunnen aankijken. ‘Beloof om ons alles wat jullie weten te zullen leren!’

‘Dat beloven we.’

‘En ook om de zwermkoningin weer tot leven te laten komen zodat ze ons kan helpen.’

‘Ik zal de zwermkoningin weer tot leven laten komen. Jullie moeten je eigen verbond met haar sluiten. Zij gehoorzaamt niet aan menselijke wetten.’

‘Je belooft om de zwermkoningin weer tot leven te laten komen, of ze ons helpt of niet?’

‘Ja.’

‘Jullie beloven om onze wetten te gehoorzamen als jullie in ons bos komen. En jullie stemmen erin toe dat het prairieland dat wij nodig hebben ook onder onze wet valt.’

‘Ja.’

‘En jullie zullen de oorlog verklaren aan alle andere mensen in de hele sterrenhemel om ons te beschermen en ons naar de sterren te laten reizen?’

‘Dat hebben we al gedaan.’

Mens ontspande zich, deed een stap achteruit en hurkte weer op zijn oude plekje. Hij tekende met zijn vinger in de grond. ‘En nu wat jullie van ons verlangen,’ zei Mens. ‘Wij zullen de menselijke wetten gehoorzamen in jullie stad en ook op het prairieland dat jullie nodig hebben.’

‘Ja,’ zei Ender.

‘En jullie willen niet dat wij oorlog voeren,’ zei Mens.

‘Dat klopt.’

‘En dat is alles?’

‘Nog één ding,’ zei Ender.

‘Wat je vraagt is toch al onmogelijk,’ zei Mens. ‘Je kunt net zo goed nog meer vragen.’

‘Het derde leven,’ zei Ender. ‘Wanneer begint dat? Als jullie een zwijntje doden en hij groeit uit tot een boom, is dat het begin?’

‘Het eerste leven is in de moederboom, waar we nooit het licht zien en waar we blindelings het weefsel van het lichaam van onze moeder eten en het sap van de moederboom. Het tweede leven is wanneer we in de schaduw van het bos leven, het halflicht, waarin we hollen en lopen en klimmen en zien en zingen en praten en dingen maken met onze handen. Het derde leven is wanneer we omhoogreiken en de zon indrinken, eindelijk in het volle licht, en nooit meer bewegen behalve op de wind; waarin we alleen nog maar denken, en op die bepaalde dagen wanneer de broeders op je stam roffelen tegen hen spreken. Ja, dat is het derde leven.’

‘Mensen hebben geen derde leven.’

Mens keek hem verbijsterd aan.

‘Als wij sterven, groeit er niets, zelfs niet als jullie ons planten. Er is geen boom. Wij drinken nooit de zon in. Als wij sterven, zijn we dood.’

Mens keek naar Ouanda. ‘Maar dat andere boek dat jullie ons gaven. Dat ging de hele tijd over leven na de dood en over herboren worden.’

‘Niet als boom,’ zei Ender. ‘Niet als iets dat je kunt voelen of aanraken. Of tegen kunt praten. Of antwoord van kunt krijgen.’

‘Ik geloof je niet,’ zei Mens. ‘Als dat waar is, waarom lieten Pipo en Libo zich dan door ons planten?’

Novinha ging naast Ender op haar knieën zitten, tegen hem aan — nee, ze steunde op hem — om het beter te kunnen horen.

‘Hoe hebben ze jullie dan duidelijk gemaakt dat ze geplant wilden worden?’

‘Ze gaven het grote geschenk, verwierven de grote eer. De mens en het zwijntje samen. Pipo en Mandachuva. Libo en Bladeter. Mandachuva en Bladeter dachten allebei dat zij het derde leven konden verwerven, maar Pipo en Libo weigerden allebei. Ze stonden erop om de gift voor zichzelf te houden. Waarom zouden ze dat doen als mensen geen derde leven hebben?’

Toen klonk Novinha’s stem, schor van aandoening. ‘Wat moesten ze doen om Mandachuva of Bladeter het derde leven te schenken?’

‘Ze moesten hen planten, uiteraard,’ zei Mens. ‘Net als vandaag.’

‘Net als wat vandaag?’ vroeg Ender.

‘Jij en ik,’ zei Mens. ‘Mens en Spreker voor de Doden. Als wij dit verbond sluiten zodat de vrouwen en de mensen het met elkaar eens zijn, dan is dit een grote, een edele dag. En dan geef jij of mij het derde leven, of ik geef het aan jou.’

‘Met eigen hand?’