‘M-mm, goed dan.’ Lockridge kalmeerde. ‘Wat is er eigenlijk misgelopen?’
Zij ging tegenover hem op de grond zitten, sloeg haar armen om haar knieën en floot zachtjes tussen haar tanden. ‘Ik ben een slogg geweest,’ zei zij verbitterd. ‘Ik kon me niet indenken dat Brann in deze tijd zou zijn. Hij heeft de aanval op touw gezet, dat is duidelijk.’
Lockridge beluisterde in haar stem de ontzetting en het zelfverwijt. Hij legde zijn hand op haar arm en zei: ‘Je kon dit onmogelijk weten.’
Haar vingers sloten zich om zijn hand. Toen verslapte haar greep weer en somber vervolgde zij: ‘Er is geen excuus voor een Wachter die fouten maakt. Het enige wat telt, is de fout.’ Omdat dit ook het principe was van het legeronderdeel welks uniform hij gedragen had, meende hij plotseling dat hij haar begreep en dat zij elkaar op dit punt verstonden. Hij trok haar naar zich toe zoals hij met zijn zuster zou doen als zij verdriet had; zij legde haar hoofd tegen zijn schouder en klampte zich aan hem vast.
Na een poosje, toen het bijna geheel donker was geworden, maakte zij zich voorzichtig van hem los en fluisterde: ‘Dank je wel.’ Hand in hand bleven zij naast elkaar zitten. Fluisterend en gehaast zei zij: ‘Je moet begrijpen dat er maar weinig mensen aan deze oorlog door de tijd heen deelnemen. Dat kan ook niet anders, gezien de reusachtige krachten waarover een enkele persoon kan beschikken. Brann is… jullie hebben er geen woord voor. Een sleutelfiguur. Ofschoon hij persoonlijk aan de strijd deelneemt omdat er zo weinig bekwame mensen zijn, is hij een bevelvoerder, iemand die wereldomvattende beslissingen neemt, een… koning. Ik ben een even belangrijke buit. En nu heeft hij mij in zijn macht.
Ik weet niet hoe hij heeft vernomen waar en wanneer ik me bevond. Het gaat mijn begrip te boven. Als hij mij niet in jouw eeuw kon vinden, hoe heeft hij mijn spoor dan naar dit vergeten tijdperk kunnen volgen? Het maakt me bang, Malcolm.’ Haar hand, die de zijne omklemde, voelde koud aan. ‘Hoe heeft hij de tijd zelf zo kunnen verdraaien? Hij is alleen hier, maar dat is voldoende. Ik denk dat hij eerder dan wij uit de tunnel onder het hunebed is uitgetreden, het Strijdbijlvolk heeft opgezocht en zich tot hun god heeft gemaakt. Dat zou hem niet zoveel moeite kosten. De immigratie van de Indo-Europeanen — aanbidders van Dyaush Pitar, van de Hemelvader, van de zon, herders, wapensmeden, wagenrijders, krijgers, mensen met vaardige handen en onbegrensde dromen, wier vrouwen slaven zijn en wier kinderen eigendom zonder meer — deze immigratie is helemaal op touw gezet door de Gardisten. Begrijp je? De binnendringers zijn de vernietigers van de oude beschavingen en van het oude geloof; zij zijn de voorvaderen van de mensen die de machine zullen uitvinden. De Yüthoaz behoren Brann toe. Hij hoeft maar onder hen te verschijnen, zoals ik maar in Avildaro of op Kreta hoef te verschijnen, en op hun vage manier weten zij wat hij is, en hij weet hoe hij hen moet gebruiken. Op een of andere wijze is hij erachter gekomen dat wij hier waren. Hij had zijn gehele strijdmacht tegen ons kunnen inzetten. Maar dat zou onze agenten hebben kunnen alarmeren met alle onoverzienbare gevolgen van dien. In plaats daarvan heeft hij de Yüthoaz opgedragen Avildaro aan te vallen en hij beloofde hun dat de zon en de bliksem met hen zouden strijden. Hij heeft woord gehouden.’
‘En nu hij gewonnen heeft’ — Lockridge voelde hoe zij sidderde — ‘zal hij enkelen van zijn mensen ontbieden met alles wat hij verder nodig heeft om mij onderhanden te nemen.’ Lockridge drukte haar vast tegen zich aan. Wanhopig fluisterde zij in zijn oor: ‘Luister. Misschien krijg je een kans om te ontsnappen. Wie weet? Het boek van de tijd is geschreven op het moment dat het heelal explodeerde, maar we hebben de volgende bladzijde nog niet omgeslagen. Brann zal jou als een eenvoudige huurling beschouwen. Misschien ziet hij geen gevaar in jou. Als je kunt — áls je kunt — ga dan door de tunnel naar de toekomst. Probeer herr Jasper Fledelius te vinden, in Viborg, in de herberg “De Gouden Leeuw”, op de vooravond van Allerheiligen in een van de jaren tussen 1521 en 1541. Kun je dat onthouden? Hij is een van de onzen. Als je hem kunt bereiken, misschien… misschien…’
‘Ja. Zeker. Als.’ Lockridge wilde er nu niet verder over praten. Over een paar uur kon zij wel verdere uitleg geven. Nu was zij echter zo alleen. Hij sloeg zijn vrije arm om haar heen en pakte haar bij de schouder. Zij bewoog zich, zodat zijn hand omlaag gleed, en kuste hem op de mond.
‘Ik heb niet lang meer te leven,’ zei zij met verstikte stem. ‘Benut wat mij rest. Troost me, Malcolm.’
In zijn verbijstering kon hij alleen maar denken: Storm, o Storm. Hij beantwoordde haar kus, hij verborg zijn gezicht in haar haren, er bestond niets meer behalve de duisternis en zij.
Een toorts flakkerde tussen de spijlen door. Een speer wenkte, een stem blafte: ‘Kom. Jij, de man. Hij wil je spreken.’
8
Brann, de Gardistenaanvoerder, zat alleen in het Lange Huis. Het heilige vuur was uitgegaan, maar op het berevel over het verhoog waarop hij zat, stond een glazen bol die een zacht licht uitstraalde. De krijgers die Lockridge begeleidden, maakten een eerbiedige kniebuiging.
‘God in ons midden,’ zei hun zwaargebouwde, roodharige aanvoerder, ‘we hebben de tovenaar gehaald, zoals gij ons handt opgedragen.’
Brann knikte, ‘Dat is goed. Blijf in een hoek wachten.’
De vier mannen raakten met hun bijl hun voorhoofd aan en trokken zich uit de lichtkring terug. Rode en gele vonken spatten van hun fakkel, het licht danste over de verweerde gezichten. Een tijdlang heerste er een gespannen stilte.
‘Ga zitten, als je wilt’ zei Brann tenslotte vriendelijk in het Engels, ‘We hebben het een en ander te bespreken, Malcolm Lockridge.’
Hoe wist hij zijn volledige naam?
De Amerikaan bleef staan omdat hij anders naast Brann had moeten plaats nemen, en nam zijn tegenstander nieuwsgierig op. Dit was dus de vijand.
De Gardist had zijn mantel afgelegd. Hij was slank en gespierd, meer dan twee meter lang en gekleed in het nauwsluitende zwarte uniform dat Lockridge zich uit de tunnel herinnerde. Hij had een zeer bleke huid, slank gevormde handen; zijn gezicht was… mooi zou je kunnen zeggen: smal, een rechte neus, koude, volmaakte trekken. Er was geen spoor van baardgroei; het haar was dik en kort geknipt en lag als een zwarte muts om zijn hoofd. Zijn ogen waren staalgrijs.
Hij glimlachte. ‘Goed, blijf dan staan.’ Hij wees op een fles en twee slanke, sierlijke glazen naast hem. ‘Wil je iets drinken? Het is wijn, Bourgogne 2012. Een uitstekend jaar.’ ‘Nee,’ zei Lockridge.
Brann haalde zijn schouders op, schonk zichzelf in en dronk. ‘Het is niet per se mijn bedoeling je kwaad te doen,’ zei hij. ‘Je hebt al genoeg kwaad aangericht,’ brieste Lockridge. ‘Dat valt te betreuren, ongetwijfeld. En toch, als je geleefd hebt met het idee dat de tijd onveranderlijk en onverzoenlijk is — als je veel ergere dingen dan vandaag hebt gezien, steeds weer opnieuw, en zelf hetzelfde risico hebt gelopen — wat schiet je dan op met sentimenteel te doen? En nu we het daar toch over hebben, Lockridge, vandaag heb je een man gedood die een treurende vrouw en kinderen achterlaat.’ ‘Hij had het immers op mijn dood voorzien?’
‘Zeker. Maar hij was niet slecht. Hij deed zijn best om een goede leider te zijn voor zijn familieleden en degenen die van hem afhankelijk waren, zijn vrienden behandelde hij naar eer en geweten en tegen zijn vijanden gebruikte hij niet meer geweld dan strikt noodzakelijk was. Op je weg hierheen ben je door het dorp gekomen. Wees eerlijk. Heb je moord gezien, martelingen, verminkingen, brandstichting? Over het geheel genomen zal deze laatste golf van immigranten in de komende eeuwen betrekkelijk vreedzaam in de plaatselijke bevolking opgaan. Dat handgemeen van vanmiddag was eigenlijk een uitzondering. Veel vaker gebeurt het dat in Noord-Europa — in tegenstelling tot het Zuiden en Oosten — de nieuwkomers zonder meer de heersende klasse gaan vormen, omdat hun levenswijze beter aan de komende bronstijd is aangepast. Zij zijn beweeglijker, hun horizon is ruimer, zij kunnen zich beter verdedigen; de inheemse bevolking zal om die reden hun gebruiken overnemen. Jijzelf, en veel van wat je dierbaar is, bent door hen gevormd.’